Ja, die geborduurde vlinders in ons toilet. Daar hangt mijn moeder (overleden in 2001), kan ik zonder veel fantasie zeggen, omdat de vlinder toch het symbool is van metamorfose. Er hangen vier vlinders in verschillende kleuren, ongetwijfeld uitvoeringen van een patroon uit de Margriet of de Libelle, om maar in de sfeer van bloemen en insecten te blijven.
In een vorige blog probeerde ik enige afstand te creëren tussen er maar wat los op associëren en voortborduren. Bij voortborduren ben je je er meer van bewust dat er geen connectie is tussen de onderwerpen die je naast elkaar zet. Als je associeert ben je zorgelozer, je hoort nog niet de onverschilligheid of de irritatie van de lezer die zich afvraagt waarmee je hem lastigvalt. Bij voortborduren hoort kortom een minimum aan zorgvuldigheid.
Als ik een verband suggereer tussen mijn moeder, de geborduurde vlinders en het toilet gaat het allereerst om een werkelijke plaats waaraan ik word herinnerd elke keer als ik moet. Het is zeker een plaats van intimiteit. Gisteren in ons moderne schoolgebouw bedacht ik nog hoe kostbaar een plaats is waar je niet kunt worden gezien. Alle muren zijn er van glas, behalve die van het toilet. Daarnaast is er nog een kamertje met een bed voor geblesseerde leerlingen. Ik bracht er een paar weken geleden nog een meisje naartoe die zich met haar hernia even wilde uitstrekken, maar bang was 'voor schut te staan'. Ze was blij met het EHBO-kamertje, waar luxaflex de blik kan afschermen.
Dat er dus geen connectie is, in dit geval tussen de vorsende blik en de geblesseerde persoon, of - op het toilet - de persoon die moet, is een zegen. We kunnen wel afgeven op ons verdomde individualisme, maar een wereld zonder sanctuary, zonder vluchtplaats, is onmenselijk. Bovendien, terugvallend op onze vlinders, is de cocon de plaats waar het nieuwe leven wordt voorbereid. Individualiteit is niet alleen bescherming tegen het geweld van de buitenwereld maar ook 'zelfaffectie', contact met jezelf, met je zelf, waaruit je ontlast en verlicht weer naar buiten kunt stappen.
Ik lees toevallig een van de godfathers van de moderne poëzie, T.S. Eliot. In The waste land (1922) maakt een vrouw haar toilet op in haar boudoir. De scène maakt deel uit van een reeks van drie, waarin het gaat over huwelijken waarin er geen connectie is. Hier speelt de dreiging of werkelijkheid van de voyeur, de man die ongewenst binnentreedt in de intieme sfeer van de vrouw. Eigenlijk, zou je kunnen zeggen, doet de dichter dit zelf al door die sfeer zo minutieus uit te tekenen.
Ineens zie ik een toespeling op Philomela. Dat is een klassieke mythe, waarmee de dichter een verband legt vanuit de huiselijke sfeer van het nu. Wel een connectie dus, zij het in dit geval een connectie met een vrouw die eveneens in een kleine ruimte verbleef. Philomela bezocht haar zus Procne, die getrouwd was met de Thraciër (noorderling, boreaal, bezien vanuit het Athene van beide zussen) Tereus. Ik laat me helpen door het zeer uitvoerige commentaar van Paul Claes, en schakel ook mijn eigen deskundigheid in. Zo realiseer ik me dat Philomela weer een connectie bevat met de vlinder, als je tenminste gelooft in de betekenis van namen in literatuur. Philomela houdt verband met vee of appels (το μῆλον), maar het kan goed zijn dat Romeinen een verband hoorden met honing (mel = honing).... Nou ja, vlinders drinken geen honing maar nectar, maar we zijn toch een heel eind gekomen.
Nogal wat antieke schrijvers hebben de mythe gebruikt, maar ik denk vooral aan Ovidius, vanwege de metamorfose. Ovidius vertelt het verhaal met aandacht voor ironie en suspense. Philomela wil graag naar haar zus reizen, maar realiseert zich niet dat ze daardoor haar ongeluk tegemoet gaat. Aangekomen wordt ze door Tereus verkracht, waarna ze hem uitvoerig de huid vol scheldt. Tereus wordt boos en bang, en snijdt haar de tong af. Hij sluit haar op in een boshut en vertelt aan zijn vrouw (de zus dus van Philomela) dat ze dood is.
Nu verschijnt het borduursel. Philomela weet haar zus te bereiken door te borduren wat haar is overkomen:
De zon heeft na een jaar twaalf dierentekens gepasseerd,
maar wat kan Philomela doen? Vluchten is uitgesloten,
zij wordt bewaakt, een hechte stenen muur omsluit de boshut;
haar mond kan zonder tong niets melden. Toch, in nood ontstaat
vaak grote vindingrijkheid, listen komen met ellende:
behendig zet ze 'n weefsel op van ruwe makelij,
werkt er een witte draad in tussen purperrode tekens
verwijzend naar de misdaad. Als het klaar is, geeft ze 't aan
een werkvrouw en gebaart haar dit naar het paleis te brengen.
De connectie tussen Eliot en de antieke mythe is dus echt, en het is aan de goede verstaander om de tekens van zijn borduursel te duiden. Ik hoef hier werkelijk niets zelf te doen. Claes legt bijna alles uit, Ovidius heeft de mythe verwerkt in zijn gedicht, toch ook een soort borduursel, en dan vind ik het zelf overtuigend om The waste land te lezen als een vorm van voortborduren.
Wat kan ik doen? Ook met deze vraag echo ik Eliot die deze vraag in de scène na Philomela laat zeggen door een neurotische vrouw in een mislukt huwelijk wanneer zij steeds iets denkt te horen:
'What shall I do now? What shall I do?
'I shall rush out as I am, and walk the street
'With my hair down, so. What shall we do tomorrow?
'What shall we ever do?'
De dichter helpt haar, waarbij we kunnen bedenken dat de dichter zelf dat geluid is dat onze vrouw (ik beschouw haar maar als een metamorfose van Philomela) zo onrustig maakt:
The hot water at ten.
And if it rains, a closed car at four.
And we shall play a game of chess,
Pressing lidless eyes and waiting for a knock upon the door.
Het gaat dus om slapeloosheid, de 'slapeloze ogen' van Philomela. Vlak voor dit citaat verwijst de dichter nog naar 'that Shakespeherian Rag', een lap stof maar ook een liedje, en volgens Claes kunnen we de vraag 'What shall I do?' inderdaad herleiden tot Hamlet III, iv, 182, waar de trouweloze koningin Hamlet om raad vraagt als hij haar vraagt met haar nieuwe man te breken.
Let wel, er is geen connectie met mijn moeder. Mijn moeder was waarschijnlijk gelukkig getrouwd met mijn vader. Wel was mijn moeder slapeloos. Dat had waarschijnlijk te maken met haar afkomst van het boerenland, waar ze nu eenmaal vroeg uit de veren gaan. Of er een connectie is tussen mij en mijn moeder, dat is natuurlijk geen kwestie, mijn moeder is (was) mijn moeder.
In zekere zin ben ik voortborduursel van mijn moeder. Dit lijkt een open deur intrappen, waarmee we weer terug zijn bij de situatie van The waste land, al is het daar de klop op de deur. Ik zie mezelf (mijn zelf) vooral als een welopgevoede jongen die niet gauw een deur zal intrappen, en al helemaal geen open deur. Omgezet in de termen van onze dichterlijke scène: al schrijvend zal ik het lijden van mijn moeder niet proberen te interpreteren, ik respecteer de onbegrijpelijkheid ervan. Ook al betekent dit dat ik mezelf ook niet begrijp wanneer ik 's nachts wakker lig, ook dit heb ik leren respecteren.
Misschien valt er nog meer te halen uit Philomela. De boodschap van Ovidius en Eliot lijkt te zijn dat lijden een ideale omstandigheid is voor creativiteit. Je komt zo tot de mooiste borduursels. Zo begrijpen we ook beter waarom Eliot juist na de Eerste Wereldoorlog met zijn wereldliteratuur kon verschijnen. Je kunt wel mopperen op die oorlog, maar we hebben die nodig om tot iets moois te komen. Philomela verandert in een nachtegaal, de vogel die in de lente zingt, als alles nog waste land is.
Bij het boerenland is niet Ovidius maar Vergilius de dichter met affiniteit. Zelf van boerenafkomst schreef hij zijn magnifieke Bucolica, met zijn neiging naar depressiviteit stond hij ook dichter bij mijn moeder, en daarbij hoort zeker ook de koppeling tussen werken en mopperen. Mijn moeder ging in alle vroegte maar vla's bakken. En achteraf mopperen hoe moeilijk ze het te verduren had, mede ook door haar kinderen.
Wat zegt Vergilius over Philomela?
Tot mijn schrik zie ik een waarschuwing, weliswaar niet voor Philomela maar voor haar zus Procne. In Georgica (lang gedicht over landbouw) waarschuwt de dichter dat je bij de bijennesten geen hagedissen of bijeneters moet laten komen, maar ook niet 'Procne, wier borst door bloedige handen bevlekt is'. Later in dit vierde deel, waar Vergilius de bijenteelt behandelt, bespreekt hij de nachtegaal in de nasleep van Orpheus. Deze had zoals bekend zijn verloofde uit de handen van Pluto weten los te peuteren maar zijn kans verspeeld door achterom te kijken. Daarna gaat hij zingen, zingen als een nachtegaal:
Zoals een klagende nachtegaal in het loof van een peppel
haar verloren jongen beweent, die een ploeger hardvochtig
uit het nest heeft gehaald bij het zien van hun kaalheid; de moeder
weent in de nacht, op een tak gezeten hernieuwt zij haar trieste
lied en vervult de wijde omgeving van haar droevige klachten.
De ploeger is hier de boosdoener. Boeren hebben het moeilijk, maar dat is nog geen reden om die kleine nachtegaaltjes uit het nest te halen! Zo kon ik ook naar mijn moeder kijken als ze een plaat opzette, waarbij ze ging zitten breien. Mooie intieme huiselijke sfeer, maar je zag haar alweer piekeren met al haar werkelijke en bedachte zorgen. De herinneringen aan het boerenleven vervulden haar niet met trots, eerder met een soort trauma, met name hoe hardvochtig daar de dieren werden behandeld. Mijn vader was geen boer en kwam haar bevrijden naar de stad.
Hoe dicht ligt het allemaal bij elkaar, de jubel en de klacht. Bij een nachtegaal weet je het maar nooit, zelfs als hij zingt in The waste land. Je kunt voortborduren, en hopelijk begrijpt je lezer je zoals een zus haar zus kan begrijpen, of zoals we onze moeder kunnen begrijpen. Je voelt aan dat er een verband is tussen deze huiselijke scènes en de grotere politiek van vandaag. Het klagen der boeren is ook hun zang, ze bezingen het boerenleven dat voorgoed achter hen ligt en ze wachten op de klop op de deur.
Eigenlijk verwijs je opnieuw naar het kruipgat.
BeantwoordenVerwijderenKlopt!
Verwijderen