woensdag 28 december 2022

Brodsky's vlinders

Vlinders zijn vast wel ergens goed voor, als je het bekijkt vanuit de ecosystemen. Nu hebben we dacht ik niet veel bereikt in het overleg over het redden van de biodiversiteit. De deelnemers waren ongetwijfeld overtuigd van het nut van vlinders, anders hadden ze zich waarschijnlijk niet de moeite gedaan om deel te nemen.

Je zou het met dat overleg in je achterhoofd ook kunnen omdraaien. Waar is een mens goed voor, als hij niet eens in staat is om diersoorten te redden? Daar zit dus een meetmomentje met een eo fortiori-structuur. Onwaarschijnlijk dat we de mensheid kunnen redden als we niet eens vlinders kunnen redden.

Bescheidenheid zou ons dus moeten sieren. Laat ik weer kijken naar de vlinders die mijn moeder heeft geborduurd. Mijn moeder had de reputatie dat ze bescheiden was, en ook dat ze bescheidenheid een grote deugd vond. Ze keek soms kritisch en zelfs spottend naar mijn vader als hij weer eens belangrijk stond te wezen. (Mijn vader had ik al besproken in mijn blogserie Personae, waar alles draait om de Etruskische halfgod Phersu, die bij lijkenspelen komt opdraven, hij staat aan de oorsprong van ons theater, en wat mij betreft ook van de liturgie, de televisie en van deze blogs waarin ik er maar geen genoeg van krijg voor je op te treden.)

Mijn moeder leeft voort in haar borduursels, en het is dus de moeite waard om te kijken wat die mij te zeggen hebben. Een eerste aanknopingspunt vond ik bij mijn oudste dochter, die is opgeleid en werkzaam is als kunstenaar met weefsels. Ze kwam hier tien dagen geleden aan met mijn verjaardagscadeau. Het is een licht weefsel waarop in rode blokken en strepen mijn blogseries staan verbeeld. Maar het is geen borduursel, het is gewoven. Nu is ze bezig met een nieuw kunstwerk, en dat wordt wel geborduurd. Ze legt me uit dat bij weefsels alles invloed heeft op alles. Bij borduren ligt dat anders. Je kunt figuren borduren die geen effect op elkaar hebben, min of meer los van elkaar staan.

Mijn blogs zijn weefsels, geen borduursels. Ik kan nog zo mijn best doen om mijn vader even uit deze blog te houden, maar dat is al niet gelukt. Ook filosofie wilde ik even niet, maar kwam er toch in. En ongetwijfeld is het ook andersom. Wat ik hier doe zet mijn serie Ideeën in een ander licht. Als we het daar over chora hebben, heeft dat te maken met de idee van een ontvangstoord, en daarbij denk ik toch gauw aan mijn moeder, bij wie ik bijna altijd wel terecht kon. Of ook Oefeningen in wat ik zoal meemaak, waar ik Levinas besprak, een passage waar hij ons diepste zelf uitlegt als een eeuwige matrix, wat ik gemakshalve maar ongeboren moeder heb genoemd.

Heb ik dan niets met borduursels, en berust deze blogserie dus bij nader inzien op een misverstand?

Lezend in de poëzie van Brodsky stuitte ik op The butterfly (1973, vertaald uit het Russisch). Mij viel al snel op dat Brodsky veertien coupletten presenteert, voorzien van nummers in Romeinse cijfers. Daar hebben we dus al een verwijzing naar Brodsky de liefhebber van de Romeinse dichter Ovidius, de schrijver van de Metamorphosen en de gedichten in ballingschap geschreven. Het is moeilijk om bij metamorfosen niet meteen te denken aan vlinders, die het grootste deel van hun leven als rups en in verpopte toestand doorbrengen.

Ook viel me de layout op, de regels die in mijn uitgave niet uitgevuld zijn, en de coupletten waarbij er vaak een korte regel in het midden staat, zodat de coupletten lijken op de vlinders van mijn moeder. Ik lees de gedichten nog eens rustig. Brodsky is niet geïnteresseerd in al die ecosystemen, manieren om het bestaan van vlinders als soort te rekken. Hij gaat in op hun korte bestaan. Dat ziet hij als iets dat je niet levend of dood kunt noemen. Kan zijn dat deze vlinder met speldjes is opgeprikt en in een frame zit. Maar ook dan toont hij een bepaald soort leven dat ons raakt.

Ook valt me op dat Brodsky de vlinder zelf als een beeld ziet, met vlekken, stippen en kleuren. Die betekenen mogelijk iets, al hoeft dat niet eens om ze toch mooi te kunnen vinden. Hier bespeurt de filosoof in mij een omkeringseffect. Waar ik de werkjes van mijn moeder zie als geborduurde afbeeldingen van vlinders, ziet Brodsky de vlinders zelf als afbeeldingen. Kan zijn, maar we moeten dit ook weer niet overdrijven (je ziet, ik verdrijf heel gauw de slimme filosoof in mij). Brodsky beeldt zelf, zo zagen we, de vlinder af met zijn coupletten. Zijn gedicht is een borduurwerk, en het borduurwerk is een gedicht. Het zegt iets.

Tenminste, daar ging ik vanuit tot dusver. Brodsky stelt al kijkend vast dat de vlinder niets zegt. Dat hoeft hij ook niet, en wellicht is het maar beter zo. Al dat spreken, en zelfs al dat dichten, valt hem zwaar. We hoeven de vlinder dus niet te beklagen. Wel duikt er nu een ander probleem op. Als de vlinder gewoon kan bestaan, met zijn kleine gewicht, stemloos, en met zijn korte levensduur, wat is de dichter dan eigenlijk nog? Kijkend naar de vlinder wordt hij geconfronteerd met het niets, met zijn eigen niets.

Op de valreep bedenkt Brodsky toch nog zoiets als een functie van de vlinder voor hem, en daarmee van hemzelf voor de wereld. Ik citeer het laatste couplet:

    You're better than No-thing.

        That is, you're nearer,

    More reachable, and clearer.

            Yet you're akin

          to nothingness -

    like it, you're wholly empty.

 And if, in your life's venture,

        No-thing takes flesh,

            that flesh will die.

  Yet while you live you offer

   a frail and shifting buffer,

        Dividing it from me.

Kijk ik naar de Russische tekst, dan valt mijn oog op verschillende dingen. Eerst probeer ik te begrijpen waarom vertaler George L. Kline een streepje zet in No-thing. Misschien doet hij dat omdat het element thing in het Engels minder prominent is dan in het Russische Nitsjto, waar de klemtoon op de laatste lettergreep valt. Misschien mogen we ook denken dat Kline met zijn streepje de slanke taille van de vlinder verbeeldt, en is het eigenlijk jammer dat Brodsky dat in het Russisch niet deed. Ook valt op dat Kline dat No-thing twee keer laat optreden, terwijl het Nitsjto er maar een keer staat. Daar staat op die plaats ono, 'het'. Het lijkt of het niets zelf al iets is geworden, en wel in de vorm van de vlinder.

In het Russisch trekken twee woorden mijn aandacht. Het eerste is vzgljad, 'blik', dat ik in de vertaling niet terugzie. Letterlijk staat er: 'en daarom ben jij in de dagelijkse drukte een blik waardig'. We hadden al eerder gezien dat de vluchtige blik vroeg of laat opduikt binnen de lijst die ik met behulp van mijn moeders borduurwerk had gespannen, waarbij ook mijn dochter een handje hielp. Die drukte, zo maakt de vertaling van Kline wel weer duidelijk, wordt geboden door de vlinder zelf, we hoeven die niet te zien als een brutale inbreuk van de kijker.

Het tweede woord in de Russische versie is pregrada, dat we bij Kline terugzien als buffer. Mooie vondst, want zo wordt duidelijk dat de vlinder in al zijn nietsigheid ons weghoudt bij het niets. Pregrada heeft echter een op het oog negatieve betekenis, hindernis of obstakel. Samen met het woord ljogkaja (licht, makkelijk) ontstaat er een contrast en meerduidigheid die je in de richting van buffer kunt uitleggen, een licht obstakel voor het niets waarvan we weten dat we het uiteindelijk wel zijn, en het gedicht kan erin slagen om in het besef van onze nietsigheid ons dit tegelijk even te laten vergeten. De vlinder is de inspiratiebron voor de wijze dichter.

Gaat het inderdaad om dit vergeten? In het Russisch vind ik het woord dividing terug als mezj, 'tussen'. De vlinder is een 'licht obstakel tussen 'het' (nim) en mij', de vlinder is wat het niets en ik met elkaar gemeenschappelijk hebben, het klinkt nu positiever. Misschien kan ik me met mijn eigen niets verzoenen dankzij de vlinder.

Ik zie Brodsky zelf als een vlinder, niet alleen tussen het niets en mij, maar ook tussen mijn moeders borduurwerk en mij (alsof het al niet genoeg was dat hij ons met zijn taal kan verzoenen met Rusland, niet met Poetin maar wel met de cultuur en de taal). Schijnbaar leidt hij me af van mijn doel, het aandachtig kijken naar het werk van mijn moeder. Maar hij brengt haar zeker ook dichterbij. Mijn oog valt op het woord rodstvenna, 'verwant', bij Kline weergegeven als akin. De vlinder is verwant met het niets zoals ik met mijn moeder. Het niets is onze gemeenschappelijke moeder waaruit de vlinder, mijn moeder en ik samen voortkomen.

Tot slot nog een klankeffect, dat ik zie in de pl: 'v tvojem poljotje ono dostiglo ploti', 'in jouw vlucht bereikte het vlees', nam dit niets vlees aan. We kennen dit woord plot', niet te verwarren met mjaso (wat je bij de slager koopt), uit de context van verhalen. Wat is de plot van dit verhaal? Het niets neemt ineens de vorm aan van een vlucht. Zo komen we in mijn Nederlands frame weer uit bij de letter v, de v die natuurlijk al in vlinder zat. Maar nu ben ik benieuwd hoe die plot verdergaat. Kline zegt: that flesh will die. Dat doet hij ongetwijfeld vanwege het dostiglo, 'bereikte', zoals je een doel bereikt. Het doel van de vlucht is de dood. Maar in het Russisch kan ik opnieuw denken dat het niets veranderd is in iets. Als het niets sterft, wordt het iets, namelijk de vliegende vlinder.



zondag 25 december 2022

Vrede met mijn Russische verleden

Dezer dagen krijgt de droom van Bing Crosby wel verrassende toespitsingen. Je kunt blijven dromen van de witte kerst, waarmee je toekomst suggereert. Maar omdat die steeds minder waarschijnlijk wordt, verplaatsen we het object van onze droom naar het verleden. Er kruipt iets van nostalgie in onze droom. Eigenlijk was ik daar al mee bezig, zoals een vriend memoreerde bij mijn herinneringen aan de Pax Christi-voettochten die ik als puber meemaakte. Er is ook weer gefladder in het spel, omdat nostalgie naar mijn idee iets te maken heeft met terugverlangen naar dromen over de toekomst, naar de tijd dat er nog toekomst was.

Komkom, Anton, niet zo negatief, het is Kerstmis!

Een van de draden die ik in deze borduurserie gebruik is de verbinding van de huiselijke sfeer met de grote wereld van de politiek. Dat levert soms voor mijzelf verrassende gedachten op, en wie weet ook wel voor jou. Vaak hoef ik maar een beetje uitwerking te geven aan iets dat ik in een vorige blog al had gesuggereerd. Voortborduren betekent hier dat ik mijn gedachte weer oppak en ermee verder ga.

Als ik terugkijk naar de tijd van de Pax Christi-voettochten, was het de start van een proces dat in etappes werd voortgezet. In de jaren zeventig liep ik mee met die voettochten, en erna fietste ik naar die meisjes in het land (en ook wel een paar jongens hoor). In de jaren tachtig nam ik deel aan de demonstraties van Pax Christi en IKV tegen de kruisraketten, en nog weer een paar jaar later volgde ik mijn stage op het kantoor van Pax Christi in Den Haag, Celebesstraat, waar ik begeleid werd door theoloog Cor Arends (die nog reageerde op een vorige blog). Een van de dingen die we deden was reizen naar de DDR, waar we spraken met kerkelijke groepen, om de Koude Oorlog van onderop te beëindigen.

Niet veel later werd ik door mijn docent Henk Manschot in contact gebracht met de filosofie van de Russische denker Michail Bachtin. Mijn reizen naar Oost-Europa stonden nu ook in het teken van mijn ontwikkeling als academisch filosoof. Ik leerde een beetje Russisch, en verbleef in 1993 een maand in Moskou. In die tijd hadden twee generaals het parlement veroverd en werden ze omsingeld door de regeringslegers van Jeltsin. Voor mijn gevoel zat ik vlakbij de wereldpolitiek, de plaats waar over de wereldpolitiek werd beslist.

Bij nostalgie hebben we schijnbaar met een heel ander thema te maken. Maar ik kan die stemming niet los zien van de beroemde film met die titel, van de Russische cineast Tarkovsky. Een Russische componist is in Italië en lijdt aan ernstige heimwee. We zien shots van hemzelf, liggend naast zijn grote hond voor een wel heel speciaal soort huis, de ruïnes van een kerk. En dan gaat het zachtjes sneeuwen. De film heet 'Nostalghia', met een h achter de g, waarschijnlijk om duidelijk te maken dat je het moet uitspreken op zijn Russisch, niet op zijn Italiaans dus als nostaldzja, maar met een g-klank.

We stuitten in deze serie al eerder lichtjes op dit thema, bij Stravinsky. Er is met die beroemde geniale Russen blijkbaar iets aan de hand. Ze hebben vaak een band met Oekraïne (Stravinsky) of met de Baltische landen (waar Stalker van Tarkovsky is opgenomen). Ze komen terecht in het Westen, maar blijven terugverlangen naar Rusland, de cultuur, niet de politiek. Het roept de vraag op wat de politieke betekenis is van dit a-politieke gevoel. Is het gecultiveerde naïviteit? Bekentenis van een moment van zwakte? Nostalgie is een samenstelling van twee Griekse woorden, nostos = terugkeer, en algos = pijn, verdriet. Het is de pijn die je voelt als je in gedachten terugkeert, terwijl je ergens niet bent.

Soms denk ik dat we veel aan die Russen te danken hebben, met name de geëmigreerde, gevluchte of verbannen Russen. Het is bekend dat bijvoorbeeld de godsdienstfilosoof Sergej Bulgákov in Parijs in contact stond met Franse theologen die aan de oorsprong stonden van de liturgische vernieuwing. Ik heb me niet erg verdiept in deze materie, wel in de negentiende-eeuwse filosofie van Vladimir Solovjov, door wie Bulgakov was geïnspireerd. Dit voeg ik bij de constatering dat ik in mijn jeugd flink ben beïnvloed door die liturgische vernieuwing, via mijn ouders, de parochie en later dus door Pax Christi.

Als ik nu moest zeggen wat de politieke betekenis van nostalgie is, zou ik zeggen dat die voelbaar wordt in een bepaald soort pijn die onder ons enthousiasme ligt. In de jaren zeventig waren we enthousiast, en met mijn vrienden interpreteerde ik dit vooral als het enthousiasme à la Bob Dylan, de Amerikaanse kinderlijke cultuur die vooral sinds de oorlog Europa bleef veroveren. Mijn vrienden waren al niet meer gelovig, maar leefden in een Engelstalige cultuur, luisterden popmuziek en keken Amerikaanse films. Pax Christi was voor hen de ingehaalde hippietijd, de onmiddellijke consumptie van levensgeluk waarvan je hoopte dat die iedereen zou besmetten.

Vanuit de kerkelijke wereld werd daar met gemengde gevoelens naar gekeken. Wel fijn dat al die jongeren meeliepen met die voettochten, maar je hoopte dat ze daardoor tot een leerproces werden verleid dat resulteerde in een volwassen spiritualiteit, met aandacht voor het lijden en voor de moeilijke, hardere kanten van het politiek handelen. Het was dus logisch dat Pax Christi vervolgens zelf meer de kant van de professionalisering koos en van de beïnvloeding van de politieke instituties. Helaas betaalde de beweging daar wel een prijs voor. Mijn vrienden liepen nog wel graag mee in de vredesdemonstraties, maar haakten meestal af als het ging om de politieke instituties.

Wat overblijft is de pijn. Bij de val van de muur konden we nog enthousiasme opbrengen voor Rusland en Oost-Europa. Maar daarna volgde teleurstelling op teleurstelling. We zijn nu dertig jaar verder, en het lijkt of Rusland tot niets anders meer in staat is dan zout wrijven in zijn eigen wonden, en die wonden wil overbrengen op de hele wereld, om ze te laten zien, als een gigantisch theater. Een paar maanden geleden zei minister van buitenlandse zaken Lavrov nog: wij Russen laten in Oekraïne zien wie we zijn. Het is een Dostojevski-achtig gevoel, schaamte die de vorm van schaamteloosheid aanneemt.

Misschien is Levinas wel de filosoof die de ethische en zelfs politieke betekenis van pijn het scherpste onder woorden heeft gebracht (zie ook deze blog). Het is belangrijk dat je de pijn en angst blijft voelen, zelfs als je als revolutionair geweld moet gebruiken. Het verklaart deels waarom Levinas Israël bleef steunen, ook toen het al op weg was zich met zijn eigen geweld te verdoven. Maar we moeten ons geen illusies maken, pijn en angst is niet weg te denken uit de condition humaine. Soms lijkt het of pijn voor Levinas een soort laatste garantie is voor het goede. Ons diepste zelf is het zelf voor de ander, waarin we de ander willen laten lijden maar precies daarin ontdekken dat wij zelf het meest lijden.

Levinas overleed op 25 december 1995, vandaag precies 27 jaar geleden. Bij heiligen wordt de sterfdag gehanteerd als verjaardag. We hebben vandaag dus een dubbele verjaardag, ook van kindeke Jezus, in wiens naam de Joden extra veel leed is aangedaan. Voor mij heeft betekenis dat Levinas onderscheid maakte tussen le dit en le dire, tussen wat gezegd is en het zeggen. We kunnen Kerstmis dus ook zien als iets anders, als iets dat hier en nu een andere betekenis krijgt. En hoewel Levinas niets zag in nostalgie, waarom zouden we niet ook dat gevoel een andere betekenis kunnen geven? Niet van de behoefte aan het zijn, het zijn als iets moois, maar als het voelen van pijn waarin we onszelf kunnen ontdekken als levend voor de ander.

Concreet denk ik terug aan de Oekraïense gasten die donderdag bij ons kerstbuffet op school aanschoven. Ze verblijven in een paar akelige witte units naast onze school. De gasten aan mijn tafel spraken geen Engels of Nederlands, en ik probeerde me te redden met het beetje Russisch dat ik in huis heb. Op mijn vraag aan de zestigjarige Sergéj of hij het niet vervelend vond dat ik Russisch sprak, zei hij: 'Nee, we hebben niets tegen de Russen, ze zijn vrienden en familie, we wonen dicht bij hen, twintig kilometer van de grens. De enige die we haten is Poetin.'

Je zou deze vrede met de Russen kunnen wantrouwen. Ze lijkt in strijd met de pijn van de ethiek zoals Levinas die verwoordt. Maar je zou ook kunnen zeggen dat deze vrede niet een behoefte is, zoals de nostalgie, maar direct en spontaan wordt gevoeld. Dan blijven we toch nog in de buurt van Levinas, wat me gepast lijkt op deze kerstdag. De vrede van onze Oekraïense gasten leverde niet direct een politieke strategie op, maar had misschien wel politieke betekenis. Het is de Ander die me hierop wijst, en zo kan ik vrede hebben met mijn interesse in Rusland uit het verleden.

 Andrei Tarkovsky's 'Nostalghia' on Blu-ray - The New York Times


 

zaterdag 24 december 2022

De waarheid van de vluchtige blik

Over mijn jongste dochter heb ik je in vorige blog verteld. Ze past met haar sociale acties in de Advent, want daar maakt de verwachting deel uit van de redding. Zolang we nog iets te verwachten hebben is er nog hoop, en zolang er nog hoop is hebben we nog iets te verwachten. Mijn oudste dochter past ook in de Advent, maar weer met andere acties. Gisteren haalde ze van de bovenverdieping het tijdschrift Simulacrum waarin ze een artikel had geschreven met de titel 'Door haar plafond - mijn vloer - heen'.

Ik moet nu meteen weer denken aan mijn jongste dochter, die op peuterleeftijd aan mijn hand liep toen we in Hoog Catharijne tv-schermen zagen met de brandende Twin Towers. Ik vroeg me de week erna af (in een column) wat nu eigenlijk Ground Zero was. Was het de verdieping waar de vliegtuigen binnenvlogen of de begane grond, die daar weer first floor heet? Misschien kon je dat vanuit Hoog Catharijne beter begrijpen, waar de eerste verdieping eigenlijk de begane grond is.

Je kunt altijd een besef hebben van wat zich op de andere verdieping afspeelt. Mijn oudste dochter noemt het voorbeeld van haar onderbuurvrouw die piano speelt. Je kunt je dan met haar leven verbonden voelen. Ik was ooit zelf die pianist. Op puberleeftijd kreeg ik een kamer in de kelder. Tenminste, als je voor het huis stond was het de kelder. Maar als je langs het huis naar achteren liep was het de begane grond. Ik had dus een raam waardoor ik het pad en de achterburen kon zien.

We hadden toen een oude buurvrouw die uit Wenen kwam. Ze vertelde me dat ze wel eens de kelder van haar huis in liep als ik piano speelde. Vooral als ik - overigens zelden - walsen van Strauß speelde. Ze schoof haar stoel naar de muur en legde haar oor ertegen om het beter te horen. Nu zijn we bijna weer bij de vlinders van mijn moeder, de borduursels die destijds in de woonkamer hingen en nu op ons toilet. Want zo, als vlinders, zie ik die draaiende keizerlijk geklede Weners voor me, draaiend en fladderend door de grote balzaal. De vlinder vliegt van bloem naar bloem, zoals wij door dat gedeelde geluid kunnen fladderen van kamer naar kamer, van huis naar huis.

Mijn dochter legt uit dat wij Nederlanders een bijzondere manier hebben om die vluchtigheid te beoefenen. We lopen langs de huizen en kijken zoals bekend graag naar binnen. Maar zien is in dat geval gezien kunnen worden. Dat werkt als een prikkel om door te lopen. Zo zien we nooit echt wat er in die huizen gebeurt. Maar ook weer wel, denk ik dan weer, want wat we binnenshuis noemen is misschien bij uitstek bedoeld om wel te worden waargenomen, maar ook weer niet echt.

Hopelijk vind je het goed dat ik nog even doorfladder. Gisteren las ik de werkstukjes van mijn leerlingen die over hun eigen leven moesten schrijven, waarbij ze Aurelius Augustinus, toch de uitvinder van de autobiografie, als inspiratiebron moesten inzetten. Hij beschrijft achteraf hoe hij christelijk gelovig werd, net als zijn moeder (aha, daar hebben we de moeder weer!). Hij loopt in een achtertuin in Milaan. In de tuin naast hem zingt een meisje 'tolle lege, tolle lege' (neem op en lees). Augustinus vat dat op als iets dat voor hem is bedoeld, en ziet dan ineens die bijbel die toevallig openligt bij een voor hem beslissende passage.

Door te geloven krijgt Augustinus toegang tot zijn verborgen innerlijk, waardoor hij de geschiedenis kan herschrijven en een plaats voor de hoop ontwerpt. Is het toeval, denk ik dan weer, dat die geschiedenis begon in een tuin? Augustinus is toevallig ook de theoloog die vindt dat we geen toegang meer tot het paradijs hebben. We zijn er definitief uit verdreven. Kan zijn dat Augustinus voor zichzelf via God volledig transparant was, maar voor onze ogen schuift die achtertuin tussen hem en ons. Als de tuin het nieuwe begin is, is het dat dan niet omdat hij tegelijk ook het beeld van het paradijs is?

Misschien ook daarom blijven we geloven in beelden, dankzij of ondanks Augustinus. Misschien ook daarom blijft mijn oudste dochter werken met beelden, hoe lucide ze ook schrijft over onze samenleving waarin beelden ons de toegang tot de wereld versperren. Ze haalt er zelfs Vermeer bij, ook weer zo'n man die transparantie suggereert, terwijl we hem niet om die reden bewonderen. Die heeft zoals ik in een eerdere aflevering in deze serie al zei te maken met het zijlicht. Zo lijkt het of wij er niet zijn. Net als mijn oude buurvrouw blijven we achter die muur. Niet aan de kersttafel maar in de Advent dromend daarvan.

Let ook even op dat fladderspel tussen de media. Wij kijken naar die vrouwen. Een ervan speelde zojuist nog de luit. Zometeen slaat ze aan het lezen, waarschijnlijk, die liefdesbrief. Maar nu kijkt ze even naar die engel die haar die brief zojuist is komen brengen. Ik krijg nu de neiging om hier een agambeniaanse lange beschouwing op los te laten, het muziekinstrument dat even niet wordt bespeeld. Maar nu even geen opheldering, nu kijken we naar deze twee vrouwen die elkaar aankijken.

maandag 19 december 2022

Het voltooide leven der sukkels - Pax Christi en Franzen

Nog even voortborduren op vorige blog. Er kwamen twee reacties van vrienden op, die om diverse redenen betekenis voor me hebben. De een is een theoloog die me lang lang geleden begeleidde toen ik stage liep bij de katholieke vredesbeweging Pax Christi. Nog langer geleden liep ik als puber mee met voettochten die door Pax Christi werden georganiseerd. In mijn tijd als stagiair had die beweging haar activiteiten verlegd van een soort jongerenpastoraat naar politieke actie, waarbij de koude oorlog beëindigd moest worden van onderop, met de beroemde demonstraties tegen de kruisraketten, samen met de protestantse evenknie IKV, via gesprekken tussen kerkelijke groepen in Oost en West.

De andere reagent is een vriend die me ooit een roman van Jonathan Franzen cadeau gaf, wat dan niet lang na 2001 moet zijn geweest. Hij kan het erg waarderen dat ik nu weer Franzen lees. De roman van toen en de roman die ik nu lees, Crossroads, wijzen voor mij wel in een bepaalde richting, die ik gemakshalve maar omschrijf als de verkenning van mogelijkheden voor een sociaal, ethisch en politiek leven waarbij je niet naïef bent over allerlei complicaties. Dat was overigens ook het thema dat ik op meer filosofische en theologische wijze afgelopen zomer verkende, onder de noemer 'katechon'. In deze wereld heb je nu eenmaal te maken met het kwaad en met vijanden, en daar hoef ik in de schaduw van de jongste oorlog denkelijk weinig aan toe te voegen.

Hoewel ik Crossroads nog lang niet uit heb, plaats ik de thematiek van de roman graag in het verlengde van mijn herinneringen aan Pax Christi. De geest van die beweging was idealistisch, maar openstaand voor leerprocessen. Zo kon de beweging ook die genoemde verschuiving doormaken van naïef naar deskundig geïnformeerd. Toen ik er stage liep zag ik de deskundigheid toenemen bij de betaalde werknemers. Ze wisten behoorlijk veel over de wapenwedloop en over de conflicthaarden in de wereld. De beweging bestaat overigens nog steeds, ik krijg zo nu en dan nog info toegestuurd. Al lang geleden vloeiden de katholieke en de protestantse tak samen in PAX.

Toch voel ik me met alle waardering voor professionaliteit nog steeds getriggerd door die vroegere fase. Mijn oudere zussen hadden al eerder meegelopen met de voettochten voor jongeren. Er werd in groepen onder leiding van oudere pastores of andere christelijk geïnspireerde volwassenen gewandeld vanuit vier windrichtingen in enkele dagen naar Den Bosch. Dat fungeerde als een soort Jeruzalem of Rome, waar alle groepen op zondag samenkwamen om onder leiding van de beroemde tv-priester Jan ter Laak het avontuur af te sluiten met een viering. Dat gebeurde overigens in de veemarkthallen, een immense ruimte die tot effect had dat je je wilde afkeren van de massa in je vertrouwd geworden groepje, waar gehuild werd en lieve boodschappen in de liedjesboekjes werden geschreven.

Na mijn zussen liep ik ook mee, en wel twee opeenvolgende jaren. Net als mijn zussen ging ik in de maanden erna bij enkele groepsgenoten langs, verspreid door Nederland. Een paar vrienden deden dat ook. Spiritualiteit en verliefdheid liepen door elkaar, bovendien vermengd met een echo van de hippiecultuur, die wij net gemist hadden, en nu indirect alsnog meegemaakt, en met eenzelfde politieke geladenheid. De wereld zou beter worden, en wel beginnend bij ons, dat stond wel vast.

Die sfeer zie ik deels terug bij Franzen, maar dan met veel meer oog voor de complicaties. De pastorale leider van Crossroads weet niet wat hij aan moet met een pubermeisje dat hem in vertrouwen neemt over haar twijfels en onzekerheden, en dan valt hij terug op de verborgen morele codes van de groep. Hij moet authentiek zijn, wat betekent dat hij tegen dat meisje praat over zijn eigen huwelijk en hoe dat vastgelopen is. Daarna is hij verbaasd dat dit meisje een soort MeToo-aanklacht tegen hem indient, waarvoor hij zich weer schaamt, ook al omdat hij bang is dat zijn vrouw op de hoogte raakt van de toedracht. Ze bedoelen het allemaal zo goed maar wat zijn het toch een stel sukkels bij elkaar.

Terugkijkend naar Pax Christi zie ik ook de sukkel, de brievenschrijvende sukkel die die aardige lieve meiden opzoekt, op de fiets nog wel, naar Den Bosch of Deventer. De aardige sukkel die in zijn theologiestudie even meeloopt met de professionals en te horen krijgt van de spirituele leider dat hij zichzelf meer in de schijnwerpers moet zetten. En van de secretaresses dat de Hollandse cultuur echt iets harder is, directer, daar moet de softe discrete Limburger maar aan wennen.

Ik kom met andere woorden aan bij mezelf, bij de persoon die ik toen was en in zekere zin nog steeds ben. We willen de wereld graag iets leefbaarder maken, en geloven niet dat je dat bereikt met alleen realisme, wapens, deskundigheid, techniek. We zijn humanist of super-humanist, de mens als nietzscheaans gedachte passage naar een hogere levensvorm. We willen ons spiegelen aan zachte textiele vormen, aan vlinders geborduurd op textiel.

Zoals gezegd sprak het me aan dat Franzen zijn roman - althans in de eerste helft, verder ben ik nog niet - zich laat afspelen in de periode voor Kerst, in de Advent. Kerstmis is misschien meer dan Pasen het feest waarin we de naïeve jeugd het voordeel van de twijfel geven. Het is zeker ook het feest dat wordt bejubeld door twee helden die ik graag lees, Agamben en Brodsky. Kortom, Kerstmis is nu voor mij een soort kruispunt waar dingen samenkomen, een crossroad. Nu is cross iets dat we eerder associëren met Pasen. Maar er zit in dat Pasen, in het lijdensverhaal, een soort geheim of mysterie geborgen, en dat openbaart zich eerder in het kerstverhaal.

Misschien is het wel goed dat ik juist nu mijn blog schrijf, terwijl ik nog niet eens halverwege de roman van Franzen ben. Het leven is in zekere zin al voltooid wanneer de baby er ligt, eventueel nog wanneer die baby is uitgegroeid tot vlak voor zijn volwassenheid. Zeg maar de leerlingen die ik vandaag in mijn klas had. Speels, volledig afhankelijk van elkaar, van de groep, bezitloos. Misschien is de rol van de docent niet alleen die van de gids die hen gidst naar de volwassenheid, want die volwassene is een priester die betaald wordt om offers te brengen. De kinderen worden gelegd op het altaar en aangeboden aan God om te bewijzen dat aan ons geloof niets schort (zoals Abraham).

Ik opteer met andere woorden voor de halve Franzen, niet wetende wat de tweede helft gaat brengen. Franzen begrijpt dat de staat ons even niet meer kan bieden wat hij al die decennia beloofde. Het wordt hoog tijd dat we weer eens gaan nadenken over die halfzachte instituties die zo goed en zo kwaad als het kan de kinderen een thuis proberen te bieden. Wetende dat het thuis tevens de haard is van geweld, het geweld ontspringt in de oikos, veruiterlijkt zich via de instituties en de staat en keert met backlash bij ons terug. Hoezeer we de staat ook nodig hebben, we moeten niet heenkijken over de halfzachte halfinstituties die ons omringen. We moeten weer ergens op terug kunnen vallen, hoe feilbaar die structuren ook zijn.

Om Kerstmis voor te bereiden moeten we denk ik in staat zijn om even niet verder te kijken, niet nu al weten hoe het verder gaat. Integendeel, hoe het verder gaat resulteert hopelijk in zoiets als een simpele bijeenkomst van kinderlijke mensen. Ik denk aan mijn jongste dochter die nu werkt als jeugdconsulent bij een gemeente. Je voert gesprekken, je probeert iets te regelen, er kan weer toekomst onstaan voor deze of gene enkeling. Temidden van de imploderende instituties kun je je werk doen.

Ik kijk naar de lampjes die we niet meer ophingen omdat we geen kerstboom meer willen. Mijn dochter heeft de lampjes nu op de kast gelegd zodat ze blijven schijnen. De lampjes symboliseren voor mij het licht dat er ook zal zijn als er ooit geen bomen meer zijn. Na de tragedie komt de geboorte.



zaterdag 17 december 2022

De onvoorwaardelijke liefde van de moeder

Een goede moeder houdt van je, onvoorwaardelijk. Toen ik in therapie zat kwam ik erachter dat hier mogelijk iets schortte. Waarom ik 'mogelijk' zeg is omdat nooit zeker is waarop het gezag van de therapeut berust. Soms leek ze zich als een moeder op te werpen, een die zich onvoorwaardelijker voor me inzette dan mijn echte moeder en daarom mijn echtere moeder was. Misschien nog belangrijker is dat de ontdekking van die voorwaardelijkheid zich vertaalt in een eis. We mogen eisen dat onze moeder onvoorwaardelijk van ons houdt, en als we daar twijfels bij hebben volgt het oordeel. De voorwaardelijkheid heeft zich met deze eis nog verder in ons vastgezet.

Voorwaardelijkheid, verder, vastgezet, we hebben het terrein van de v's betreden. Toch een zachte letter. Een letter met diverse uitwerkingen, zoals in vergif, vergeving, vrede, vrouwelijk. Zou ik hier de recente AI-app op loslaten, dan zou zich hier onder jouw ogen een epos kunnen ont-vouwen, de ene vouw de andere volgend en vermeerderend. Het past wel bij de tijd voor Kerstmis, zoals ook de familieverwikkelingen in Crossroads van Franzen die zich vooralsnog (ik ben nu op p.125) in de Advent afspelen. Zo lijkt het of we eerst klaar moeten zijn voor het kerstfeest voordat het kindje kan komen. Of goede zwangerschap een voorwaarde is voor het moederschap. Of vlinders die kindjes zijn die door de vaardige moeder geborduurd zijn.

Zojuist heb ik me in mijn moeder verplaatst. Onze dochters arriveerden gisteren, en onze oudste had vannacht last van iets dat op voedselvergiftiging lijkt. Ze vroeg om advies ofzo, en een telefoonoplader, en ik bracht haar water plus de telefoonoplader. Zo lijkt de navelstreng weer even hersteld. Mijn moeder kwam me vroeger ook dingen brengen als ik ziek in bed lag. Het was een prettige ervaring, er hoefde niets, de onvoorwaardelijkheid was even helemaal hersteld. En wat geeft het dat ik niet de moeder maar de vader ben, de v verzoent me met mijn moederlijkheid.

Gisteren vroeg ik me op mijn wandeling af of ik wel beschik over liefde voor de dingen die me overkomen zijn in mijn leven. Ik doel niet op de mensen, ik heb enorm geluk met de mensen met wie ik te maken heb, maar op mijn boeken, de filosofie en de muziek. Je kunt het vermijdingsgedrag noemen dat ik die belangrijke zaken heb opgezocht, of zij mij, en dat ik ze ook weer niet echt heb opgezocht. Zo kon ik de mythe in stand houden dat ik mijn liefde kon bewaren. Muziek van een afstand, filosofie in alle vrijheid, op de drempel, steeds een vluchtweg in de buurt.

Bijna had ik weer een blog over Agamben geschreven, want ineens begreep ik niet meer waarom we van iedereen moeten houden zoals zhij is, het quodlibet. Goed, liefde kan een andere naam zijn voor rechtvaardigheid. Een categorische imperatief (onvoorwaardelijk bevel volgens Kant) kan worden gerealiseerd door hem buiten werking te stellen. Dat begrijp ik wel. Het kan nog goed komen met de geschiedenis wanneer we onvoorwaardelijk houden van de mensen en de wereld zoals ze zijn. Maar hebben we het 'moeten' helemaal uitgeschakeld wanneer we ruim baan geven aan de liefde? Pakken we met de ene hand niet meteen terug wat we hebben gegeven wanneer liefde het belangrijkste gebod wordt genoemd, zoals Paulus aan de christenen van Korinthe schreef? De plaats notabene waar Medea haar kinderen vergiftigde?

Zomaar wat kerstgedachten, mijn geestelijke voorbereiding zeg maar.

Het gevolg was wel dat ik me niet meteen wilde verliezen in Agamben-interpretatie. Maar ook weer niet niet. Ik zit nu in een groeiende afstand vanwaaruit ik kan kijken naar dat liefdesgebod. Afgelopen zomer volgde ik Agamben die weer Kant volgde en uitkwam bij de zelfaffectie. Liefde is met andere woorden een ervaring zonder object. Die ervaring is er altijd zodra er een zelf is, en dat zelf is er. Daarom is zelfaffectie ook geen voorwaarde, het is wat er al is.

We gaan haast onmerkbaar, 'vanzelf', over van het terrein van de v's naar de zetten, het zijn zelf, het zijn van het zelf en het zelf zijn. Toch zijn er ook t's in het spel, met name de t van de tautologie. Je kunt je toevlucht nemen tot taal. Maar zodra je taal ziet als teken ga je het uitleggen met andere taal, alsof je die wel begrijpt. Zo raak je verstrengeld in de tautologie. Wat heeft het voor zin om woorden te duiden met andere woorden? We blijven verdubbelen en vermeerderen, en hebben de waarheid steeds verder teruggebracht tot een illusie.

Bij Franzen las ik, in een aandoenlijke scène waarin twee geliefden 'ik houd van jou' uitproberen, of haast ongewild uit hun mond laten ontsnappen terwijl ze elkaar aan het liefhebben zijn:

'It was a mistake to say that. I don't even know if it's true. It's like there are these words, they're out there in the world, and you start wondering what it would be like to say them. Words have their own power - they create the feeling, just by the fact of your saying them. I'm so sorry I tried to make you say them.' (Crossroads p.105)

Dit komt erg overeen met mijn gevoel, mijn ervaring van pakweg de laatste vijftig jaar. Ik zeg dingen, dat wil zeggen ik probeer ze uit. Ik lees dingen, en er lijkt iets te ontstaan in mij, een leeservaring. En dan bereik je ineens een punt waarop je terugkijkt en zegt: sorry. Sorry dat ik iets wilde afdwingen, liefde bijvoorbeeld, of althans de bekentenis van liefde.

Maar wat kun je meer doen, wat kan liefde meer zijn dan een gevoel dat je wil bereiken via woorden, geprobeerde en afgedwongen woorden? Die woorden kun je toch nauwelijks beschouwen als voorwaarde voor die liefde. De liefde is er of is er niet. En dat we er zijn, via onze moeder, VIA dus, is een teken van liefde. Van de zetten kunnen we weer terug naar de t's en van de t's weer terug naar de v's.

Vol verwachting vervolgen we de voorbereiding op de Kerst.

Denver South High School's “Medea” – The Denver Post
Bernard Safran, Medea (1964)

maandag 12 december 2022

Hier mama, je klank retour

Steeds als ik in een format wil passen denk ik aan een patroon. Voortborduren wordt dan het doorgaan met borduren volgens dat patroon. Op een of andere manier ben ik terechtgekomen in de klassieke talen en moet ik eigenlijk bij patroon denken aan de vader, pater. Of zelfs aan de oorlog, het patroon als bewijs dat er geschoten is. Kunnen we het patroon ook meer zien volgens het borduren? Je gaat dan van het borduurwerk naar de vader en/of moeder van het borduurwerk, in elk geval niet per se naar de vader alleen.

Taal is meer dan de zichtbare tekens die restloos vervangen kunnen worden door andere tekens. Patroon is meer dan de verwijzing naar de vader vanuit iets dat de moeder lijkt. Het is zeker ook die klank die zo scherp aanzet en dan uitloopt op zoiets als een toon: pa! pa! pa! en dan troon, trooon zo je wil, de verlengde toon vanuit een plofklank of explosie, pa. Een patroon kan niet vervangen worden door een matroon, een matrone. Je zou kunnen nog denken aan mater, matrix.

Ik wil daar graag naartoe, zeker. De vlinders op onze wc zijn geborduurd door mijn moeder. Wat zou het mooi zijn als mijn universum een opening bevatte waarmee ik terug kon naar mijn moeder, de moeder als mijn matrix, gesymboliseerd in de geborduurde vlinders. Van pa-pa-pa naar ma-ma naar vl-. Zachtjes wegsluipen via de explosieve medeklinkers, de explosivae, naar de mutae, de duurzame medeklinkers m-l-n-r met ook zeker nog de v, om me te verstoppen vverpoppen en als teer fladderend wezen het llleven terug te brengen tot de ervaring van een enkele dag.

Er moeten tal van redenen zijn om het leven te laten gaan en ook komen, een komen en gaan. Zo had ik vaker het gevoel dat er iets voor mij bestemd was, of liever dat iets in mij ging in de richting van een bestemming. Bestemming heeft niet alleen met stemming te maken maar ook met stem. Ook weer zo'n woord dat hard begint, sissend en stampend, stem is ook stam, hard, en loopt uit op onze -m. Via de woorden kom je als vanzelf uit bij de neuriënde zang, de m-m-m. De stem is er al bijna niet meer, het bijna niet meer dat de ervaring kent van het nog niet, de m van mama.

Waar ik al die tijd naartoe wilde is de expositie Double Act in het Centraal Museum in Utrecht. Moderne videokunst wordt daar volgens ingenieuze ideeën gekoppeld aan oude Nederlandse schilderijen. Leuk ideetje. Het werkte bij mij niet erg. Als conservatoren iets bedenken en ik daardoor een ervaring meemaak, interesseert het me niet bovenmatig of ik alles meekrijg. Ik heb namelijk mijn museumkaart. Een ding, een voorwerp, het kan al genoeg zijn.

Returning a sound heet de video van Allora en Calzadilla. Een jonge man gaat op een brommer en aan zijn knalpijp heeft hij een trompet hangen. Je hoort de knalpijp (harde medeklinker uitlopend op die gerekte -ij- van pijp) naar trompet, de beetje harde klank die al half klinker is (trrrrr) die ineens weer stopt bij -p- en hard eindigt. De trompet retourneert de klank van de brrrrommer.

Mijn blllog, ook een manier om een kllllank te retourneren aan mijn vvvlllindermmmoeder.

Returning a sound , 2004, Jennifer Allora & Guillermo Calzadilla | Pinault  Collection


woensdag 30 november 2022

Niet neerkijken op geploeter - T.S. Eliot over Vergilius

Als Christus er altijd al was, waarom zou je dan nog het verleden verchristelijken? Ik denk met name aan Vergilius zoals hij door de grote dichter Dante wordt opgevoerd. Hij is de eerste gids die Dante door de hel naar boven leidt. Verder mag hij niet, immers geen christen. Laat nu diezelfde T.S Eliot - over wie ik het vorige blog had - schrijven dat Vergilius het christendom wel erg dicht nadert (Virgil and the christian world, 1951). Zo loopt er toch een lijn van Vergilius naar Dante naar de dichter van de avantgarde T.S. Eliot, en wel via Christus.

Christus zou je zodoende als de gouden draad kunnen zien die door de geschiedenis loopt, zo'n beetje als de gouden draad die omgeven door de rode tekens werd ingeweven door Philomena die zodoende haar zus kon laten weten dat ze nog leefde maar helaas vastzat in een boshut. Zie mijn vorige blog. Ik denk ook aan de status van blogs als deze. We proberen vanuit onze beperkte situatie ('boshut') de lezer iets toe te werpen waarbij het zeer onwaarschijnlijk is dat de lezer het oppikt, maar ook weer niet onmogelijk. Iets urgents.

Christus staat voor het besef dat de redding nabij is, en dat alles aankomt op wat we nu doen. We zijn er bijna maar nog niet helemaal, en juist die kleine afstand vergroot het urgentiebesef. En de vorm die de redding aanneemt wordt zowat zichtbaar. Een beetje water aanreiken. Een visje bakken op het strand. Een eindje meelopen en dan ineens weer weg zijn. Wonden aanbieden zodat we al voelend kunnen merken dat van ons geen onmenselijke zaken gevraagd worden.

Hoe we deze christelijke reddingsvisie kunnen implanteren in de grote dichters van de oudheid, dat is nu de vraag, en ook de vraag waarop T.S. Eliot een antwoord probeert te geven. Hij weet ook wel dat Homerus de grote meester is die niemand kan overtreffen. Ook Vergilius niet. Maar Vergilius staat dichter bij ons. Zijn held is minder raar. Achilles, daar kan geen mens bij (uitgezonderd dan Brad Pitt in Troy). Maar Aeneas, die moet echt aan het werk. Hij raakt verstrikt in een liefdesaffaire in Tunesië maar krijgt van de goden te horen dat hij echt naar Italië moet. Eliot stelt voor om fatum op te vatten als destiny en misschien zelfs, zoals hij het uitlegt, als destination. Het geeft richting aan zijn dwaaltocht, hoe ongemakkelijk het ook blijft voelen om Dido in vertwijfeling achter te laten.

De grote controverse bij de filosofen betreft de status van de arbeid. De Grieken konden hoog opgeven van het niet-arbeidzame bestaan. Achilles trok zich mokkend terug. De waarde van de niet-arbeid zien we ook bij mijn geliefde filosoof Giorgio Agamben. Hij slaagt erin de hele geschiedenis van het christendom en de filosofie te scharen achter de buiten-werking-stelling. De mens is er niet om te werken maar om rond te lopen in een tuin, of om er lekker wat te liggen. Maakt niet uit. Werken is er voor de dommen, of de slaven.

Vergilius was van boerenafkomst en had een hogere pet op van werken. In elk geval: hij keek er niet op neer. Het lijkt of Eliot het voor de arbeid opneemt, niet zozeer om de mens aan het werk te zetten, zoveel mogelijk, maar om er anders naar te kijken. Werk moet altijd gebeuren natuurlijk. Maar je kunt er anders naar kijken. Niet als een noodzakelijk kwaad, of als een gigantisch misverstand, maar als iets dat ons siert. Arbeid adelt, inderdaad, zoiets.

Toch zie ik nog een uitweg om beide zo tegenstrijdig ogende houdingen met elkaar te verenigen. De waarde van het nietsdoen (Grieks) en de waarde van het werken (Romeins) zie ik verenigd in de poëzie. Daar neemt de arbeid de vorm aan van het ploeteren, het puzzelen en bouwen aan mooie zinnen, waarna je het gros weer doorstreept. Het resultaat mag er zijn, maar we horen en voelen de arbeid die erin zit. Van het resultaat worden we meegeleid naar het proces, en daar gebeurt het. Daar wordt het doel voorzien van intensiteit, trilling, daar wordt het op spanning gebracht.

Kijk naar het voetbal. Alle inspanningen en doden zijn onzichtbaar. Door de documentaires worden we geleid naar het bloed en zweet van de slaven die de stadions en wegen bouwden. Nu kent het Latijn een eigenaardigheid. Het woord voor stichten, condere, betekent ook verbergen. Als we iets stichten verbergen we iets, en wel alle pijn en moeite, en daarmee het hele volk. 'Zoveel moeite kostte het om het Romeinse volk te stichten'. Tantae molis erat Romanam condere gentem.

A year from Qatar World Cup, exploited migrant workers fight for change on  human rights

 

vrijdag 25 november 2022

The waste land van mijn moeder

Ja, die geborduurde vlinders in ons toilet. Daar hangt mijn moeder (overleden in 2001), kan ik zonder veel fantasie zeggen, omdat de vlinder toch het symbool is van metamorfose. Er hangen vier vlinders in verschillende kleuren, ongetwijfeld uitvoeringen van een patroon uit de Margriet of de Libelle, om maar in de sfeer van bloemen en insecten te blijven.

In een vorige blog probeerde ik enige afstand te creëren tussen er maar wat los op associëren en voortborduren. Bij voortborduren ben je je er meer van bewust dat er geen connectie is tussen de onderwerpen die je naast elkaar zet. Als je associeert ben je zorgelozer, je hoort nog niet de onverschilligheid of de irritatie van de lezer die zich afvraagt waarmee je hem lastigvalt. Bij voortborduren hoort kortom een minimum aan zorgvuldigheid.

Als ik een verband suggereer tussen mijn moeder, de geborduurde vlinders en het toilet gaat het allereerst om een werkelijke plaats waaraan ik word herinnerd elke keer als ik moet. Het is zeker een plaats van intimiteit. Gisteren in ons moderne schoolgebouw bedacht ik nog hoe kostbaar een plaats is waar je niet kunt worden gezien. Alle muren zijn er van glas, behalve die van het toilet. Daarnaast is er nog een kamertje met een bed voor geblesseerde leerlingen. Ik bracht er een paar weken geleden nog een meisje naartoe die zich met haar hernia even wilde uitstrekken, maar bang was 'voor schut te staan'. Ze was blij met het EHBO-kamertje, waar luxaflex de blik kan afschermen.

Dat er dus geen connectie is, in dit geval tussen de vorsende blik en de geblesseerde persoon, of - op het toilet - de persoon die moet, is een zegen. We kunnen wel afgeven op ons verdomde individualisme, maar een wereld zonder sanctuary, zonder vluchtplaats, is onmenselijk. Bovendien, terugvallend op onze vlinders, is de cocon de plaats waar het nieuwe leven wordt voorbereid. Individualiteit is niet alleen bescherming tegen het geweld van de buitenwereld maar ook 'zelfaffectie', contact met jezelf, met je zelf, waaruit je ontlast en verlicht weer naar buiten kunt stappen.

Ik lees toevallig een van de godfathers van de moderne poëzie, T.S. Eliot. In The waste land (1922) maakt een vrouw haar toilet op in haar boudoir. De scène maakt deel uit van een reeks van drie, waarin het gaat over huwelijken waarin er geen connectie is. Hier speelt de dreiging of werkelijkheid van de voyeur, de man die ongewenst binnentreedt in de intieme sfeer van de vrouw. Eigenlijk, zou je kunnen zeggen, doet de dichter dit zelf al door die sfeer zo minutieus uit te tekenen.

Ineens zie ik een toespeling op Philomela. Dat is een klassieke mythe, waarmee de dichter een verband legt vanuit de huiselijke sfeer van het nu. Wel een connectie dus, zij het in dit geval een connectie met een vrouw die eveneens in een kleine ruimte verbleef. Philomela bezocht haar zus Procne, die getrouwd was met de Thraciër (noorderling, boreaal, bezien vanuit het Athene van beide zussen) Tereus. Ik laat me helpen door het zeer uitvoerige commentaar van Paul Claes, en schakel ook mijn eigen deskundigheid in. Zo realiseer ik me dat Philomela weer een connectie bevat met de vlinder, als je tenminste gelooft in de betekenis van namen in literatuur. Philomela houdt verband met vee of appels (το μῆλον), maar het kan goed zijn dat Romeinen een verband hoorden met honing (mel = honing).... Nou ja, vlinders drinken geen honing maar nectar, maar we zijn toch een heel eind gekomen.

Nogal wat antieke schrijvers hebben de mythe gebruikt, maar ik denk vooral aan Ovidius, vanwege de metamorfose. Ovidius vertelt het verhaal met aandacht voor ironie en suspense. Philomela wil graag naar haar zus reizen, maar realiseert zich niet dat ze daardoor haar ongeluk tegemoet gaat. Aangekomen wordt ze door Tereus verkracht, waarna ze hem uitvoerig de huid vol scheldt. Tereus wordt boos en bang, en snijdt haar de tong af. Hij sluit haar op in een boshut en vertelt aan zijn vrouw (de zus dus van Philomela) dat ze dood is.

Nu verschijnt het borduursel. Philomela weet haar zus te bereiken door te borduren wat haar is overkomen:

De zon heeft na een jaar twaalf dierentekens gepasseerd,

    maar wat kan Philomela doen? Vluchten is uitgesloten,

    zij wordt bewaakt, een hechte stenen muur omsluit de boshut;

    haar mond kan zonder tong niets melden. Toch, in nood ontstaat

    vaak grote vindingrijkheid, listen komen met ellende:

    behendig zet ze 'n weefsel op van ruwe makelij,

    werkt er een witte draad in tussen purperrode tekens

    verwijzend naar de misdaad. Als het klaar is, geeft ze 't aan

    een werkvrouw en gebaart haar dit naar het paleis te brengen.

De connectie tussen Eliot en de antieke mythe is dus echt, en het is aan de goede verstaander om de tekens van zijn borduursel te duiden. Ik hoef hier werkelijk niets zelf te doen. Claes legt bijna alles uit, Ovidius heeft de mythe verwerkt in zijn gedicht, toch ook een soort borduursel, en dan vind ik het zelf overtuigend om The waste land te lezen als een vorm van voortborduren.

Wat kan ik doen? Ook met deze vraag echo ik Eliot die deze vraag in de scène na Philomela laat zeggen door een neurotische vrouw in een mislukt huwelijk wanneer zij steeds iets denkt te horen:

    'What shall I do now? What shall I do?

    'I shall rush out as I am, and walk the street

    'With my hair down, so. What shall we do tomorrow?

    'What shall we ever do?'

De dichter helpt haar, waarbij we kunnen bedenken dat de dichter zelf dat geluid is dat onze vrouw (ik beschouw haar maar als een metamorfose van Philomela) zo onrustig maakt:

                    The hot water at ten.

    And if it rains, a closed car at four.

    And we shall play a game of chess,

    Pressing lidless eyes and waiting for a knock upon the door.

Het gaat dus om slapeloosheid, de 'slapeloze ogen' van Philomela. Vlak voor dit citaat verwijst de dichter nog naar 'that Shakespeherian Rag', een lap stof maar ook een liedje, en volgens Claes kunnen we de vraag 'What shall I do?' inderdaad herleiden tot Hamlet III, iv, 182, waar de trouweloze koningin Hamlet om raad vraagt als hij haar vraagt met haar nieuwe man te breken.

Let wel, er is geen connectie met mijn moeder. Mijn moeder was waarschijnlijk gelukkig getrouwd met mijn vader. Wel was mijn moeder slapeloos. Dat had waarschijnlijk te maken met haar afkomst van het boerenland, waar ze nu eenmaal vroeg uit de veren gaan. Of er een connectie is tussen mij en mijn moeder, dat is natuurlijk geen kwestie, mijn moeder is (was) mijn moeder.

In zekere zin ben ik voortborduursel van mijn moeder. Dit lijkt een open deur intrappen, waarmee we weer terug zijn bij de situatie van The waste land, al is het daar de klop op de deur. Ik zie mezelf (mijn zelf) vooral als een welopgevoede jongen die niet gauw een deur zal intrappen, en al helemaal geen open deur. Omgezet in de termen van onze dichterlijke scène: al schrijvend zal ik het lijden van mijn moeder niet proberen te interpreteren, ik respecteer de onbegrijpelijkheid ervan. Ook al betekent dit dat ik mezelf ook niet begrijp wanneer ik 's nachts wakker lig, ook dit heb ik leren respecteren.

Misschien valt er nog meer te halen uit Philomela. De boodschap van Ovidius en Eliot lijkt te zijn dat lijden een ideale omstandigheid is voor creativiteit. Je komt zo tot de mooiste borduursels. Zo begrijpen we ook beter waarom Eliot juist na de Eerste Wereldoorlog met zijn wereldliteratuur kon verschijnen. Je kunt wel mopperen op die oorlog, maar we hebben die nodig om tot iets moois te komen. Philomela verandert in een nachtegaal, de vogel die in de lente zingt, als alles nog waste land is.

Bij het boerenland is niet Ovidius maar Vergilius de dichter met affiniteit. Zelf van boerenafkomst schreef hij zijn magnifieke Bucolica, met zijn neiging naar depressiviteit stond hij ook dichter bij mijn moeder, en daarbij hoort zeker ook de koppeling tussen werken en mopperen. Mijn moeder ging in alle vroegte maar vla's bakken. En achteraf mopperen hoe moeilijk ze het te verduren had, mede ook door haar kinderen.

Wat zegt Vergilius over Philomela?

Tot mijn schrik zie ik een waarschuwing, weliswaar niet voor Philomela maar voor haar zus Procne. In Georgica (lang gedicht over landbouw) waarschuwt de dichter dat je bij de bijennesten geen hagedissen of bijeneters moet laten komen, maar ook niet 'Procne, wier borst door bloedige handen bevlekt is'. Later in dit vierde deel, waar Vergilius de bijenteelt behandelt, bespreekt hij de nachtegaal in de nasleep van Orpheus. Deze had zoals bekend zijn verloofde uit de handen van Pluto weten los te peuteren maar zijn kans verspeeld door achterom te kijken. Daarna gaat hij zingen, zingen als een nachtegaal:

    Zoals een klagende nachtegaal in het loof van een peppel

    haar verloren jongen beweent, die een ploeger hardvochtig

    uit het nest heeft gehaald bij het zien van hun kaalheid; de moeder

    weent in de nacht, op een tak gezeten hernieuwt zij haar trieste

    lied en vervult de wijde omgeving van haar droevige klachten.

De ploeger is hier de boosdoener. Boeren hebben het moeilijk, maar dat is nog geen reden om die kleine nachtegaaltjes uit het nest te halen! Zo kon ik ook naar mijn moeder kijken als ze een plaat opzette, waarbij ze ging zitten breien. Mooie intieme huiselijke sfeer, maar je zag haar alweer piekeren met al haar werkelijke en bedachte zorgen. De herinneringen aan het boerenleven vervulden haar niet met trots, eerder met een soort trauma, met name hoe hardvochtig daar de dieren werden behandeld. Mijn vader was geen boer en kwam haar bevrijden naar de stad.

Hoe dicht ligt het allemaal bij elkaar, de jubel en de klacht. Bij een nachtegaal weet je het maar nooit, zelfs als hij zingt in The waste land. Je kunt voortborduren, en hopelijk begrijpt je lezer je zoals een zus haar zus kan begrijpen, of zoals we onze moeder kunnen begrijpen. Je voelt aan dat er een verband is tussen deze huiselijke scènes en de grotere politiek van vandaag. Het klagen der boeren is ook hun zang, ze bezingen het boerenleven dat voorgoed achter hen ligt en ze wachten op de klop op de deur.

Kerkgebouwen in Limburg

woensdag 23 november 2022

Dionysos blijft doorspelen - Bij de film Red sparrow

Als je je laat gebruiken, dan ben je misschien geen offer. Een paar blogs geleden stelde ik het probleem aan de orde hoe je naar Stravinsky kunt kijken, met name naar het ballet Le sacre du printemps, waar een meisje zich dooddanst. In ander verband ontdekte ik dat ook mensen als Stravinsky, ontsnapt uit de Sovjet-Unie, blijven kijken naar hun geboorteland, hun rodina. Dat kunnen wij ook, en we moeten erop vertrouwen dat in de duisternis geleidelijk omtrekken verschijnen als we onze ogen even laten wennen.

Ik zit nu te kijken naar de film Red sparrow (2018), die gisteren op Veronica werd gedraaid. Je kunt van alles zeggen over de kwaliteit van deze spionagefilm. Niet per se slechter dan James Bond, denk ik. Amerikanen spelen de meeste rollen, maar we zien ook onze Thekla Reuten. De overeenkomst met Le sacre is dat het om een danseres gaat die voor de uitdaging staat om zich op te offeren voor een hoger doel. De vraag is of ze dat gaat doen. Het maakt voor de beantwoording niet echt uit of ze hierin slaagt. Waar ik naartoe wil is dat hier de kwestie van het offer wordt opengebroken.

Cruciaal was, even ter herinnering, de godsdienst die ons uit het offer kon weghalen. Denk volgens filosoof René Girard aan het christendom, waar de dynamiek van het offer wordt beëindigd door Jezus die zichzelf nog één keer offert. Nog één keer, denk ik dan, om het af te leren. Na het offer van Jezus is alles vrijgekocht en kunnen we weer gewoon leven als op de eerste dag.

Godsdienst, zeggen de Romeinen, is een zaak van do ut des. Je geeft wel iets, maar vooral om er iets voor terug te krijgen. De investering is de kern van de godsdienst, en vanwege de ongelijkheid tussen mens en God kom je langs deze weg terecht bij een structurele dubbelzinnigheid. Je investeert in iets wat je boven de pet gaat en precies daardoor krijg je meer dan je had ingebracht. Maar, ook weer waar, precies daardoor gaat die goddelijke, transcendente realiteit, eigenlijk niet meer echt boven je pet waardoor de hele investering niet meer gegarandeerd tot meerwaarde leidt.

Je komt met andere woorden terecht in een spel waar winst verlies is en verlies winst. We kennen dit spel van het kapitalisme, met het verschil dat de verliezers in de religie altijd hun vrolijkheid kunnen behouden. Of ze nu winnen of verliezen, ook als ze verliezen blijven ze vrolijk omdat ze de beperkingen van het superieure bestaan hebben leren kennen. In het kapitalisme is het met de verliezers vaak minder vrolijk gesteld. Ze moeten keihard en serieus vechten om te overleven, ze raken buiten zicht, en we maken nog maar zelden met hen kennis via mythes, films of zelfs in religieuze verhalen. Ook in de Bijbel zijn de verliezers niet echt verliezers, maar vooral de geliefden van God en de winnaars van morgen.

Ik borduur nog even voort.

Wat een film als Red sparrow ons kan leren is dat we het offer niet alleen kunnen beëindigen vanuit de religie en de vrolijke stemming, maar ook vanuit het gebruik maken van je rol. Hoofdpersoon Dominika is balletdanseres, komt via manipulaties terecht in een volkomen afhankelijke positie, krijgt een tweede leven als spion ('red sparrow'), maar maakt gebruik van haar rol om als het ware te dansen met de wendingen van de plot. Het maakt vanuit dit oogpunt steeds minder uit of de film over kwaliteit beschikt of niet en of er een happy end in het verschiet ligt.

Zelf heb ik niet het geduld om de film ten einde te kijken, en gluur even naar de plotbeschrijving op internet. Daar zie ik dat de film eindigt met een verwijzing naar het pianoconcert van Grieg. Aan de Amerikaanse tegenspeler-spion had Dominika gezegd dat dit het concert was waarbij ze haar eerste uitvoering als balletdanseres had gedanst. Hoe we dit verder ook interpreteren, muziek is het milieu waarin de film is ingebed. Het is alsof Dominika niets heeft meegemaakt, en alsof bij alles wat ze heeft meegemaakt het concert van Grieg - hoewel we het nauwelijks gehoord hebben - op de achtergrond bleef doorspelen.

Red Sparrow | Torture Scene | Jennifer Lawrence - YouTube

donderdag 17 november 2022

There is no connection with Tilbury

Als je iets borduurt wil dat nog niet iets zeggen. Laat staan als je op iets voortborduurt. Ik denk terug aan dat beeld van een borduursel van mijn moeder met een tilbury. Het was een soort koets met daaronder de naam 'tilbury'. Mijn geheugen is niet al te best, dus het is theoretisch zelfs denkbaar dat ik het borduursel ergens anders heb zien hangen dan bij mijn moeder. Het is altijd mogelijk dat er geen connectie is, en dat de connectie die er is de connectie blijkt te zijn met iets anders.

De lijn tussen voortborduren en er maar wat los op associëren is heel dun. Ik ben dus verdacht. Al is het misschien bijzonder dat ik toegeef dat ik verdacht ben. Vast wel in de hoop op strafvermindering. Voortborduren is minder strafbaar dan er maar wat los op associëren. Maar wie zegt me dat borduren niet ook moreel verwerpelijk is? Je maakt een aantal fouten en presenteert die als een prestatie. Je hangt je eigen ding aan de muur. Je voert een patroon uit. Je brengt een origineel ding terug tot een blokjesbeeld en in het geval van de tilbury tot een zwartwitbeeld.

Ik heb me vastgezet, onder jouw ogen.

Als ik nadenk over deze complexe structuur krijg ik de neiging om me maar ergens aan vast te klampen. Ik ga googelen. Tilbury brengt me bij die koets. Het is een eenassige koets die in de negentiende eeuw werd gebruikt vooral door dorpsartsen. Snel, korte afstanden. Ik denk na... dorpsartsen... mijn moeder komt uit een klein gehucht tussen twee dorpen, en hoopte dat haar oudste zoon (ik) arts zou worden... Ik sta oog in oog met de droom van mijn moeder... met mezelf... Die droom heb ik verzaakt en doorborduren moeten we dus zien als een strafoefening om de schuld jegens mijn (in 2001 overleden) moeder te vereffenen.

Het denken brengt me bij straf, is een vorm van straf. Voortborduren bevat een belofte die ik niet alleen kan inlossen door na te denken, want dan blijf ik hangen in de straf. Nu kan ik twee kanten op. Ik kan gaan borduren. Ik kan ook meer de kant op van het associëren, in de geest van de poëzie of de psychoanalyse. Borduren is vooralsnog niet mijn ding. En poëzie is in de greep geraakt van een vaardigheid, iets waar je talent voor hebt dat je vervolgens ontwikkelt. Psychoanalyse is een vorm van blootstelling aan de ander, en wel de ander die de kennis en vaardigheid bezit om mijn spontane associaties te interpreteren als aanwijzingen voor een genezingsproces.

En toen trof me dus dat zinnetje op de Engelse wikipedia, 'There is no connection with Tilbury', of voluit: 'There is no connection with Tilbury in Essex.' Tilbury is een havenstadje in Essex. Maar de tilbury heet zo vanwege de naam van de firma waar deze koets werd ontwikkeld, Tilbury. De naam van de firma, betrekkelijk willekeurig. Sportpresentatrice Marga van Arnhem heette zo, maar het is onwaarschijnlijk dat ze uit Arnhem kwam. There is no connection.

Ik moet een draai aan deze blog geven om niet alleen de betekenis van het borduursel van mijn moeder te redden maar ook de raison d'être van deze hele blogserie.

De blog is een zieke die ligt te wachten op de dorpsarts die met zijn snelle eenassige koets onderweg is. Maar de voorbestemde arts kon niet tegen bloed en bedacht dat hij liever preken wilde schrijven en houden, en wel als tienjarige al. Mutatis mutandis werd dat blogschrijver. Denkend over mijn blogproject had ik eerst 'preken' of 'overwegingen' in mijn hoofd, maar voortborduren paste beter bij de huiselijke sfeer die ik blijkbaar wil waarderen, de huiselijke sfeer van Vermeer, met artistieke en politieke betekenis.

Ergens past daar de tilbury goed bij, het borduurwerk aan de muur. Ik ging op mijn achttiende op kamers in de buurt van Tilburg, naar Oisterwijk, vanwaar ik fietste naar het conservatorium voor de blokfluitles en de andere muzieklessen. Tilburg, de stad van de lakenindustrie. Al associërend kom ik bij het object bij uitstek van de psychoanalyse, de moeder. Ik ging weg bij mijn moeder om terecht te komen bij iets dat toch weer sterk met mijn moeder te maken had, en dat werd gesymboliseerd door de tilbury aan de muur.

Ik ben alweer ver met het verwerken van deze scheiding van mijn moeder, en ze is ook alweer 21 jaar dood. Het relikwie bij uitstek is het borduurwerk van de vier vlinders dat ik in mijn eerste blog al noemde en dat hier op de wc hangt. Daar ga ik zeker ook nog over schrijven.

Laat ik deze blog eindigen met een soort conclusie die een soort afsnijding is, een scheiding: there is no connection with Tilbury.

Zie hier de historie van de tilbury' – Hippomobielerfgoed

woensdag 9 november 2022

Opgezogen in de muziek - Stravinsky en het offer

Muziek drukt niets uit. Muziek drukt alleen zichzelf uit. Dat zei Stravinsky. Nu heb ik al eens lang geleden in een artikel voortgeborduurd op deze gedachte, met de nadruk op het negatieve aspect ervan. Muziek zou geen relatie hebben met de buitenwereld, muziek verwijst nergens naar. De Amerikaanse muziekwetenschapper Richard Taruskin gebruikt in zo'n geval de uitdrukking cordon sanitaire. Iemand zegt iets over muziek, en wel dat muziek niet is wat erover wordt gezegd.

Filosofisch interessant natuurlijk, want het is een paradox: wat ik zeg over muziek zegt niets over muziek. Maar ook politiek interessant, want we gebruiken de term cordon sanitaire voor de strategie om niet samen te werken met foute politieke partijen. Ogenschijnlijk hebben beide zaken niets met elkaar te maken. Maar juist in het geval van Stravinsky zien we een mogelijk verband. Stravinsky schreef onder meer de beroemde, destijds schandaleuze balletmuziek Le sacre du printemps. Een jonge vrouw wordt in het voorjaar door een groep dansers in een offer ter dood gebracht.

Taruskin herinnert eraan dat Stravinsky later wel bewondering had voor Mussolini. Nu vind je het misschien geforceerd om een verband te leggen tussen beide zaken. Maar gisteren keek ik een documentaire over Stravinsky - heel mooi overigens - op Netflix (Once at a border van Tony Palmer). Dirigent Robert Craft was bevriend met Stravinsky en vertelt dat het offer voor de componist altijd belangrijk was. In die documentaire overigens geen woord over de fascistische sympathieën van Stravinsky. Maar uit de documentaire rijst een beeld van een zeer religieus mens. Wat dat betekent kun je in zijn muziek horen. Muziek drukt geen menselijke emoties uit, maar moet die emoties juist weglaten uit de muziek.

Een stuk waarin je dat laatste mooi kunt zien is de balletmuziek Les noces, waarin een jonge vrouw zich voorbereidt op haar huwelijk. Er wordt gezongen, maar de vrouw die we zien optreden en dansen is niet de stem die we horen. De stem van de jonge vrouw komt ergens anders vandaan. Mens en stem worden uit elkaar gehaald, en daarmee valt een cruciaal element van het humanisme weg. De muziek stijgt uit boven de mens en het lijkt alsof een andere, bovenmenselijke instantie nu gebruik maakt van de mens, zijn lichaam en zijn stem, als instrument om de muziek aan de gang te houden.

De mens blijft intussen wel bewegen, dansen, zingen, pianospelen. De grens tussen Les noces en Le sacre is flinterdun. Het lijkt of het huwelijk zelf een offer is, van de jonge vrouw, aan de man, maar meer nog aan de gemeenschap, en die stijgt in de muziek ook boven zichzelf uit.

Had Stravinsky eerlijker moeten zijn en moeten zeggen dat de muziek dit offer uitdrukt, het offer van vooral jonge vrouwen? Borduren we met filosoof Theodor W. Adorno voort op deze gedachte, dan beluisteren we de muziek als politiek statement. Het cordon sanitaire, om met Taruskin te spreken, is een vorm van misleiding. Muziek drukt wel degelijk iets uit, namelijk het offer van de mens aan hogere machten.

Ik hoop echt dat ik Stravinsky ook anders kan duiden. Zijn muziek maakt de afgelopen maanden weer enorme indruk op me. Mij spreekt ook aan dat hij uit Rusland wegtrok, zich in Frankrijk en Zwitserland vestigde, en later weer in de VS. Een onafhankelijke geest, en zoals wel meer componisten niet enorm geïnteresseerd in politiek. Als Stravinsky dus iets zegt over Mussolini zou je kunnen bedenken dat hij daarnaast ook muziek maakt die door diezelfde Mussolini niet erg bewonderd werd. Stravinsky belichaamt voor mij een onafhankelijke, sterke houding, waarin we afstand kunnen houden van menselijke lompheid en brutaliteit.

Sterk aan de houding van Stravinsky vind ik zijn religiositeit. Hij weet in zijn muziek een sfeer op te roepen waarin de mens zich deel voelt van hogere machten. Maar anders dan in het fascisme wordt hij niet geprikkeld tot daadkracht en heerszucht, maar nederigheid. Een andere krachtige lijn in Stravinsky is het belang dat hij hecht aan simpelheid en helderheid. Dat zien we met name in zijn latere, neoklassieke werken. Maar als je met die werken (bijvoorbeeld de Symfonie in C, of het Vioolconcert) in je achterhoofd naar de vroegere stukken luistert, hoor je daar ook die geest van transparantie. Ik hoor in het begin van de Sacre (een vroeg werk van Stravinsky) instrumenten die elkaar afwisselen met contrasterende karakters en bewegingen. Geen chaos, geen cultus van mist en duisterheid.

Dat offer moeten we wellicht niet zien als een werkelijk offer, de verdediging van de destructie van het individu door het collectief. Het offer wordt overgebracht van de samenleving naar de muziek, en opgenomen in de zelfexpressie van de muziek. Wij staan daar nooit buiten. We worden door die muziek niet weggevaagd, zoals de militairen die door Hitler of Poetin naar het slagveld worden gestuurd. Muziek is een beweging en een ruimte waarin we graag willen blijven, op onze plaats als luisteraar of uitvoerder. Of, zoals Stravinsky zelf in de documentaire, die vertelt dat componeren het ding is wat hij het liefste doet. Zitten en noten schrijven.

 Stravinsky's fingerprints • Inside Story

zaterdag 5 november 2022

Terugkijken op Luik - Maigret en ik

Maigret begeleidt me allang als een schaduw. Vorige week was ik met Inez een paar dagen in Luik, de geboortestad van schrijver Simenon, en dan lees ik natuurlijk graag iets over Maigret. Het toeval helpt een handje. Uit de bieb had ik Maigret et le pendu de Saint-Pholien, me niet realiserende dat dit zich afspeelt in Luik. Het begon langzaam tot me door te dringen dat ik dit boekje al eens gelezen had, onder de titel Het lijk aan de kerkdeur. Dit boekje kreeg ik als misdienaar toen we boeken mochten uitkiezen uit de verzameling die de priesters van onze parochiekerk de deur uit wilden doen.

Later kwam ik die titel tegen, nu zo'n 25 jaar geleden, toen ik ook al met Inez in Luik logeerde, ook in een hotel tegenover het station. Het was een oud station en het hotel was vervallen, met bladderend behang. De hele dag en nacht klonken sirenes. Luik was een stad in verval, en dat was nu precies een van de redenen waarom we erheen wilden. Aangekomen op de hotelkamer zagen we een folder met wandelingen, waaronder een Maigret-wandeling, en inderdaad, ook langs de Saint-Pholien. Overigens waren we het na een nacht al zat. Lekker fietsen in de Limburgse heuvels was nodig om de decadente sfeer weer achter ons te laten.

Inmiddels heeft Luik verwoede pogingen gedaan om uit de ondergangsstemming te klimmen. Het werd getrokken in de sfeer van de Euregio met Maastricht en Aken, er kwam het blitse station van Calatrava. En wederom trokken we in een hotel ertegenover in, maar nu een stuk sjieker. We hadden een van onze dochters mee en mijn oude vader uit Heerlen kwam ons opzoeken. Dat we vorige week weer tegenover het station hotelleerden was dus scheepsrecht. Luik trekt weer toeristen, met Calatrava en ander prestigieus moois, maar de Euregio vlot niet. Naar Aken en Maastricht gaan kleine treintjes, het achterland is nog steeds gewoon Wallonië, het bestuurscentrum gewoon Brussel.

Ook Maigret kwam meermalen uit Parijs even logeren tegenover het station, maar dan rond 1930. Tien jaar eerder was de Maas dusdanig overstroomd dat je er lijken kon wegwerken, met het spannende risico dat ze weer kwamen bovendrijven. De Saint-Pholien werd voorzien van het lijk aan de kerkdeur, daarna gesloopt, om later weer plaats te maken voor een nieuwe kerk, ook weer Saint-Pholien geheten.

Waarom kwam Maigret toch steeds naar Luik? Simenon is eruit vertrokken naar Parijs zoals eerder ook componist César Franck. Luik wordt in de Maigrets neergezet als een aandoenlijk kind dat ten prooi valt aan rijke profiteurs. Nu zou je bijna denken dat Simenon linkse overtuigingen heeft, schatplichtig bovendien aan het Franse negentiende-eeuwse realisme in de roman. Dat valt echter wel mee, zoals je behalve uit zijn antisemitisme onder meer kunt opmaken uit de titel van het boek van Chrétien Breukers en Mark Cloostermans, De man die van vrouwen hield. Ik las ooit dat Simenon het met drie vrouwen per dag deed, en niet om die vrouwen te redden.

Mijn Simenon-complex heeft te maken met beroemde, vertrouwenwekkende mannen. Zelf heb ik nooit een stabiel levensgevoel gehad, in elk geval niet zo stabiel dat ik mensen om me heen kon overtuigen van mijn ideeën over de wereld. Die had ik namelijk niet echt, en voorzover ik ze wel had, ontleende ik ze als puber vooral aan Sartre. En Simenon leek op hem, apart dan van zijn politieke overtuigingen, maar ook met bril en pijp. Waarschijnlijk heeft hun vaderlijke uitstraling te maken met het gegeven dat ze in hun jeugd niet echt een vader hadden. Sartre werd opgevoed door zijn opa, en Simenon door zijn moeder, die na de vroegtijdige dood van vader hertrouwde met een spoorwegambtenaar met wie ze voortdurend ruzie maakte. De vader van Maigret overlijdt overigens op dezelfde vroege leeftijd, 45 jaar.

Een Luiks bezoek dat ik me uit mijn jeugd herinner is met mijn vader, op zoek naar L'être et le néant van Sartre. Van mijn godsdienstleraar op school, een pastoor die evenals Sartre en Simenon een markante bril droeg, wist ik dat hij zich elke ochtend twee uur aan dat boek wijdde, en ik heb dat ook een tijd gedaan. Aken ontpopte zich als de stad in de buurt waar we vaak kwamen, Luik als de exotische stad op grotere afstand, maar tevens als het Parijs om de hoek vanwege de taal en de band met Sartre (die ooit de Luikse universiteit bezocht). Samengevat kan ik op mijn leven terugkijken volgens het patroon vaderlijke autoriteit - heilige boeken - pastorale betrokkenheid bij de mens.

In Maigret et le pendu de Saint-Pholien maken we kennis met een rebels milieu van studenten die samen zuipen, zich genieën wanen en zich afvragen of ze een moord kunnen plegen. Het model is Boze geesten van Dostojevski, maar ook Misdaad en straf is niet ver weg. Zo kom je al snel uit bij de rol van een commissaris die niet zozeer geïnteresseerd is in bestraffing als wel in de diepere drijfveren des menschen. Ik moet me nu inhouden om de afloop van de Maigret-roman niet weg te geven, maar ook daar eindigt het met de commissaris die rechters wantrouwt en in zijn pastorale rol schiet.

'Begrijpen zonder te oordelen' is de mantra van Simenon, en dat is natuurlijk ook kenmerkend voor de existentiële fenomenologie van Sartre. Het is echter maar de vraag of je Simenon dus als een psycholoog moet zien, wat je wel zou denken als je steeds leest dat de psychologie zo op de voorgrond treedt in zijn Maigret-romans. Mark Cloostermans relativeert dit door erop te wijzen dat Simenon zich doorgaans beperkt tot het beschrijven van de feiten, en de conclusies aan de lezer laat. Zo ontplooit zich rond Maigret een sfeer van suspense, suggesties, subtiliteiten, schijn en schijnbare leegte. En, om dit rijtje s-woorden te onderbreken, ook mist.

Zo kijken Fransen graag naar het Noorden, vergelijkbaar met hoe wij naar Londen kijken. Simenon, denk ik, voortbordurend op de suggestie van Cloostermans, verplaatst zich in de Parijzenaar die Luik nodig heeft voor zijn dagelijkse portie mysterie dat uiteindelijk toch weer moet worden opgehelderd vanuit de lichtstad. Maar je kunt je afvragen of Simenon zelf dat ook zo zag. Kunnen we ons in hem verplaatsen? 

Voor mij is dat lastig. Een reden is dat ik nog maar weinig van hem en over hem gelezen heb. Een andere de al genoemde reden dat ik Simenon en Sartre als kind nodig had om op te leunen, om meer ideologisch houvast in mijn leven te krijgen. Dat had weer te maken met mijn vader die niet vroeg is overleden, en meer overtuigingen had dan ik. Ik hoefde de mist niet te projecteren op een mistige stad, ik was zelf die mist.

Luik had ik niet zelf gekozen, als bestemming van mijn herfstvakantie, die keuze heb ik wijselijk overgelaten aan Inez, alsmede het hotel. Wel heb ik ervoor gekozen rondom die bestemming te lezen en te schrijven. Luik is een patroon dat wordt gebruikt om te borduren, en daarop kun je ook weer voortborduren. Hier in mijn blogs voel ik het contact met mezelf dat ik mis wanneer ik moet optreden, vanuit een functie of een idee.

Misschien kan ik het verschil tussen mezelf en Simenon ook anders uitdrukken. Terwijl Luik voor Simenon de plaats is die hij verliet voor Parijs, en later weer voor Amerika, om er vanuit zijn grote ambities naar terug te kijken, is Luik voor mij nog steeds de stad van de bestemming, de stad die ik slecht ken, waar ik het maar even uithoud maar vooral ook vanuit de verwachting dat ik er nog verschillende keren zal terugkomen omdat ik denk er iets te vinden dat bij me past.

Er was een moment in ons bezoek dat slecht zou passen bij Maigret (vermoed ik). Inez en ik liepen door het Bovarie-park langs de Maas, op weg naar het museum. Vlak daarvoor zagen we een roodwit lint over het pad gespannen. Ineens flitst er een hardloper met rugnummer langs me. Ik kijk om en er komt een meute van tientallen lopers op me af. We duiken opzij en kijken hoe ze ons voorbij rennen. Het zijn duidelijk studenten. Achterin rennen een jongen en meisje, nu al buiten adem. Ik vang op dat het meisje zegt dat ze dit beter niet hadden kunnen doen. Ze wenden zich tot ons en vragen 'un mouchoir'. We begrijpen het niet, terwijl ik al dagen Frans aan het lezen ben. 'Een snor?' verstaan we (moustache). De jongen legt het uit, en gelukkig, ja, ik heb papieren zakdoekjes bij me.

Een grappig voorvalletje, zonder plot en zonder suspense. We raken meteen betrokken in dit mini-drama. We kijken niet om te begrijpen en zonder te oordelen, maar treden reddend op. Kortom, iets meer mister Bean-achtig. Meer komedie dan tragedie, maar niet minder effectief. Een kwartiertje later zien we het stel vanuit het museumrestaurant in de middenmoot meerennen.

Misschien had Simenon wel onbewust heimwee naar de prettige kleinheid van Luik. Als ik zijn romans ga lezen, en over zijn leven, zal ik daar eens op letten. De angst van Simenon voor dat kleine en alledaagse had vast wel te maken met de verhouding tot zijn moeder en tot vrouwen. Het is daarom even verhelderend als vermakelijk om de 27 beschouwingen van Breukers en Cloostermans te lezen. Op die vrouwen moest denkelijk een overwinning behaald worden die Simenon beschermde tegen de zuigende macht van zijn moeder. Met zijn Maigrets kon hij - denk ik al voortbordurend - de aandacht verplaatsen naar stoute kinderlijke wetsovertreders die onder de liefdevolle blik van pastor-commissaris Maigret veranderen in engelen die ons stukjes leven aanreiken. Als een snor of zakdoek inderdaad.

Georges Simenon. L'homme aux dix mille femmes... - Chez Jeannette Fleurs

donderdag 3 november 2022

Controverse als zijlicht op Vermeer

Vermeer drong zich in deze serie al van het begin af aan op. Ik weet niet of hij toen ook al in het nieuws was. Hoe dan ook, dezer dagen speelt de kwestie van het Meisje met de fluit. Ze hangt in een museum in Washington. Daar zeiden ze dat dit schilderij niet van Vermeer is. Hoofdargument is dat dit schilderij niet de finesse toont die we van Vermeer gewend zijn. Kan heel goed zijn dat het schilderij gemaakt is door een metgezel van Vermeer, die niet over diens finesse beschikt.

Mijn eerste reactie bij dit soort controverses is onverschilligheid. Wat maakt het uit of het van Vermeer is of niet? Het schilderij is het schilderij, en daar verandert de toeschrijving niets aan. En als dat wel zo is, dan is er iets mis met de manier waarop wij naar die schilderijen kijken. We moeten toch naar zo'n schilderij kunnen kijken als iets tussen dat schilderij en ons, waarbij de maker er niet meer toe doet. Maar het kan ook heel goed zijn dat ik de finesse mis om hier goed over te kunnen oordelen.

U merkt, ik ben alweer aan het voortborduren. In de controverse zoek ik mijn positie, en breng ik, om met de medewerkster van het Amerikaanse museum te spreken, een 'korrelige' ondergrond aan in de controverse. Ik bevind me dus vast niet op het niveau van Vermeer en de kunstkenners. Maar misschien kan ik op mijn manier wel met alweer een term van die medewerkster, 'metgezel' zijn. Ik heb een paar argumenten in de krant gelezen en probeer al schrijvend uit of ik met mijn interesse een bepaald soort zijlicht op de controverse kan laten schijnen. Overigens lijkt me de term 'zijlicht' best wel van toepassing als we het over Vermeer hebben.

Toen ik een paar blogs geleden naar plaatjes zocht in verband met Vermeer, kwam ik ook aardige borduurwerkjes tegen. Er moeten veel mensen zijn geweest, en nog steeds, die al bordurend proberen in de buurt van Vermeer te komen. Ze zullen vast niet de illusie hebben dat hun borduurwerken niet van de echte Vermeer te onderscheiden zijn. Ik denk dat het in zekere zin heel simpel is. Stel dat je borduurt én Vermeer mooi vindt. Dan ligt het voor de hand om beide voorliefdes te combineren.

Het zijlicht dat ik liefst zou aanbrengen in de controverse hoef ik niet zelf te bedenken. Ik zie het al in de inleiding van het krantenbericht van Rutger Pontzen: 'Waar de National Gallery of Art in Washington een maand geleden nog meldde dat Meisje met de fluit niet aan Vermeer toebehoort, zegt het Rijksmuseum nu dat dat juist wel het geval is - om exact dezelfde reden.' Die reden heeft te maken met de ruwe verfopbreng en de korrelige ondergrond. Vermeer was gewoon aan het experimenteren, zegt een medewerker van het Rijksmuseum. Hij probeerde steeds iets anders.

Als ik het goed begrijp (maar daarvoor mis ik dus misschien de finesse) gebruiken Washington en Amsterdam hetzelfde argument om het schilderij al dan niet aan Vermeer toe te schrijven. Dat werpt voor mij een bepaald licht op deze controverse, maar misschien ook wel op andere controversen, en misschien wel op alle controversen. Ik dacht altijd dat de tegenstanders verschillende argumenten hanteerden, maar nu zie ik dat ze bij voorkeur dezelfde argumenten hanteren. Dat is ook wel logisch. Je wil de ander overtuigen van je tegenovergestelde standpunt, en daarvoor kun je het best het argument gebruiken dat de ander zelf ook hanteert.

Ik vraag me af hoe zijlicht kan werken. Kunnen we daarbij iets leren van de schilderijen van Vermeer? Mij valt op dat hij in nogal wat schilderijen vrouwen portretteert met een ding. Het muziekinstrument komt er zelfs relatief vaak op voor. Muziekinstrumenten bespelen is een bepaalde manier om de werkelijkheid naar je hand te zetten, te instrumentaliseren. Nu lees ik dat zoiets ook speelt bij de tegenstanders in de controverse. Amsterdam heeft er belang bij dat Meisje met de fluit van Vermeer is, want ze organiseren weer een grote tentoonstelling, waarbij ze graag veel toeschouwers hebben. Ze hebben er ook belang bij dat Washington het geen echte Vermeer vindt, want dan kunnen ze het makkelijker en goedkoper overnemen.

Vandaag heb ik op school een toets Latijn gegeven over gedichten van Catullus, over een meisje dat met een musje speelt, en waarnaar de ik-persoon verliefd en jaloers kijkt. Daar zie je een soortgelijke structuur van meisje met ding/dier en het licht dat de dichter er via de emoties van de ik-figuur op laat vallen. Wat het zijlicht bij Vermeer doet, en de emotie bij Catullus, is denk ik dat ze een soort openheid en diffusiteit verlenen aan het kunstwerk. Het kunstwerk kan nog zo scherp in het licht geplaatst worden, het effect ervan is juist een soort zachtheid die ons bevangt.

We kunnen ook die controverse als een zijlicht zien. Door die ruziemakers gaan we weer extra naar dat schilderij van Meisje met de fluit kijken, waar we extra genieten van de afwezigheid van controversen. Het lijkt of de controverse ook door het schilderij zelf wordt gebruikt om in het schilderij iets van vrede te ervaren. 

Johannes Vermeer Meisje met een fluit 1670 Klassiek - Etsy België


zondag 30 oktober 2022

Het vallen vasthouden

    Herbst  Rainer Maria Rilke (1875-1926)

    Die Blätter fallen, fallen wie von weit,

    als welkten in den Himmeln ferne Gärten;

    sie fallen mit verneinender Gebärde.

Vanmiddag werd het gedicht waarvan dit de eerste drie regels zijn voorgelezen in de Waalse Kerk in Arnhem. Inez en ik zijn erheen gewandeld (7 km) en hebben onderweg door bladeren gewandeld, we zagen vallende bladeren en mooi gekleurde bomen. Het is niet makkelijk te zien hoe je naar die vallende bladeren kunt kijken zoals Rilke dat doet, hij ziet ze vallen met ontkennende gebaren. Hoezo ontkennend? Met een beetje fantasie zie ik wel hoe ze dwarrelen van links naar rechts en terug, zigzaggend, en dat kun je weer zien als een neeschuddend hoofd.

De metafoor van de bladeren heeft me in mijn vorige blogserie behoorlijk beziggehouden, terwijl het al die tijd, vanaf begin februari, maar heel kort herfst was. Toen ik een tijdje bezig was in dat format zag ik eigenlijk meer in het fladderen. Ik zag mezelf als een fladderend persoon, maar ik niet alleen. Het leek een kenmerk te zijn van onze tijd. Alles fladdert en bladdert, er is maar weinig stabiliteit. De ene dag neem je een standpunt in, de dag erna gebeuren er dingen waardoor je dat weer moet veranderen.

Vandaag zagen we in Buitenhof admiraal Rob Bauer. Hij vindt dat de pensioenfondsen weer moeten investeren in wapens, want die Oekraïners hebben onze steun hard nodig, en de Navo-landen moeten zich ook kunnen verdedigen tegen de agressie van Poetin. We waren het eigenlijk wel gewoon eens met Bauer, terwijl we vroeger nog zo pacifistisch waren. De keuze voor het investeren in wapens vind ik verdedigbaar wanneer er zo'n duidelijk verschil is tussen aanvallers en verdedigers, zoals dus Poetin en de Oekraïners. Haast ongemerkt waren we veranderd van pacifisten in oorlogssympathisanten.

Het ontkennende gebaar van de vallende bladeren begint al meer betekenis te krijgen.

Een andere uitleg drong zich op in de Waalse Kerk waar dit gedicht werd voorgelezen. In de inleiding merkte Clem (die ik nog ken uit mijn kerkelijk verleden) op dat vallende bladeren schijnbaar negatief zijn, alles loopt schijnbaar uit op de dood. Ik kan het gedicht nu zo lezen dat de bladeren als verschijning of schijn de negativiteit of de dood symboliseren. Hun ontkennende gebaar is dat ze het leven ontkennen. Maar in die kerkelijke sfeer voel je al aan dat die schijn gecontrasteerd gaat worden met de waarheid. Zoiets gebeurt ook verderop in het gedicht van Rilke, het gedicht eindigt als volgt: 

    Und doch ist Einer, welcher dieses Fallen

    unendlich sanft in seinen Händen hält.

Alles valt, niet alleen de bladeren, maar wijzelf ook, zegt het gedicht. Maar gelukkig is er iemand die dit vallen in zijn handen houdt, ook nog oneindig zacht. Nu overvalt me weer een nieuwe verwondering. Waarom zegt Rilke niet gewoon dat die ene (=God?) de bladeren in zijn handen houdt, maar 'dit vallen'? Misschien moeten we in de richting denken van betekenis of zin van het vallen. Vertrouw er maar op dat het vallen zin heeft.

Dit is een moeilijke gedachte. Ik zie die lieve mensen in de kerk als een gemeenschap die daar een uurtje bij elkaar zit voor bezinning, met Rilke, Schubert en Janaček. Erfenis van de oude katholieke mis, nu bijna een concert, maar dan met amateurmusici. Ze houden de gedichten en pianostukken die in de tijd vallen vast met hun handen en stemmen.

Ik ben er nog niet uit. Moeten we de bladeren in onze handen houden of het vallen? Misschien zijn beide alternatieven ongepast, er is er 'iemand' die het vallen in zijn handen houdt.

Laat maar vallen moeten we maar denken, laat maar gaan, die zucht naar betekenis. De blaadjes vallen, dat is het.

Herfstbladeren opruimen: tips en tricks - Gereedschapcentrum - Blog


zaterdag 29 oktober 2022

Fijnzinnig spreken over de rechtsstaat - Bessems en Pessers

Kustaw Bessems bezocht rechtsfilosoof Dorien Pessers en memoreert dat in de Volkskrant vanochtend. In alle donkerte heb ik zijn gesprek met Pessers beluisterd, viel halverwege in slaap, maar kreeg genoeg mee om erop voort te borduren.

Aanknopingspunt is dat Pessers pleit voor onpersoonlijk gezag. Mensen raken in de war wanneer rechters of bestuurders zich presenteren als privé-persoon. Het lijkt dan of ze hun gezag als privé-persoon uitoefenen en niet vanuit hun functie. Pessers geeft me te denken niet alleen om wat ze zegt, maar ook om hoe ze het zegt. Ze was eerst hoogleraar, maar nu al enige tijd met pensioen. Eigenlijk geeft ze geen interviews meer, maar ditmaal liet ze zich door journalist Bessems tot een gesprek overhalen. Zodoende werd ze bedoeld of onbedoeld een illustratie van de verwarring waar ze voor waarschuwt. Luisteren we naar een gepensioneerde oma? Naar iemand die naar eigen zeggen de vakliteratuur nog maar in beperkte mate bijhoudt?

Wat mij vooral boeit is de instantie van waaruit we de scheiding tussen persoon en functie kunnen voltrekken. Aan de ene kant is de rechtsstaat zelf zo ingericht dat ze ons beschermt tegen persoonlijke grillen. Een politicus kan van alles willen, maar hij kan worden teruggefloten door het parlement en door een rechter. Pessers geeft toe dat hier wel een verschil wordt verondersteld tussen feitelijkheid en ideaal. Of we die scheiding ook werkelijk in stand houden hangt mede af van het optreden van de mensen die hun functie uitoefenen. Het probleem van de voorbije decennia was vooral dat we de rechtsstaat moesten onderhouden die in de decennia daarvoor was ontplooid. Dat is niet goed gelukt. Om de rechtsstaat te onderhouden heb je goed onderwijs en aansprekende verhalen nodig om mensen hun rol als burger te laten vervullen.

Ik vraag me af hoe het voortborduren past binnen deze problematiek. Het is zeker een privé-activiteit, iets wat je binnenshuis doet, en dus geen betekenis lijkt te hebben voor de openbaarheid. Borduren doe je thuis, en als je de straat op gaat verander je van privé-persoon in burger. Toch suggereerde ik in mijn vorige blog dat je voortborduren kunt zien als vorm van politiek handelen. Daar moet ik nu dus opnieuw over nadenken.

Misschien is het niet voldoende wanneer we de scheiding tussen publiek en privé alleen baseren op de rechtsstaat zelf. Een grens heeft altijd twee of drie kanten. Je kunt je aan gene zijde, aan deze zijde van de grens bevinden, of zelfs erop. Alleen dit gegeven verklaart voor mij waarom Pessers voor mij gezag heeft als rechtsfilosoof. Ze mag dan wel een gepensioneerde oma zijn, er zijn goede redenen waarom Bessems naar haar toe is gegaan om haar te spreken over de problemen die we hebben met onze rechtsstaat. De belangrijkste lijkt me dat de mensen die binnen de rechtsstaat de hoogste positie innemen, de parlementariërs, niet voldoende afstand tot hun persoonlijke obsessies houden en daarmee de scheiding ondergraven. Daardoor geven ze de burgers niet het goede voorbeeld. Er ontstaat een bres en het wordt van kwaad tot erger. Fascisten springen in het gat en spelen hun macht handig uit. Ze provoceren hun medeparlementariërs, waarop hun ofwel het woord wordt ontnomen, waardoor ze hun slachtofferrol kunnen uitspelen, ofwel toegesproken met dezelfde brutale, dreigende bewoordingen die ze zelf bezigen.

Nodig is, aldus Pessers, dat we het gesprek aangaan met de politici die in woord en gedrag de rechtsstaat ondergraven, maar dan wel in het volle besef van de inzet. We moeten eerst voor onszelf opnieuw ontdekken wat de rechtsstaat is voordat we die inzet aan anderen duidelijk kunnen maken. Hier kan de filosoof een rol spelen. En hier begin ik weer voort te borduren.

Voor een filosoof is het duidelijk minder van belang of zhij in naam van haar functie of als persoon spreekt. Integendeel, een filosoof moet alle kanten van een probleem kunnen belichten, en dus alle posities ten opzichte van de grens kunnen innemen. Bij de oude Grieken was dat al het geval. Politiek handelen staat niet los van de persoonlijke ethiek, en de ethiek maakt deel uit van dat politiek handelen. Je moet als burger én als persoon goed weten wanneer je burger of persoon bent. De grens wordt door beide instanties getrokken.

Een moderne gestalte van die scheiding zien we bij de opvatting van Hannah Arendt over onderwijs. We moeten leerlingen beschermen tegen de directe invloed van de politiek, zodat ze in alle rust de wereld kunnen verkennen. Pas als ze dat proces hebben doorlopen zijn ze in staat om de problemen in deze wereld met politiek handelen op te lossen. Politici helpen de politiek dus doordat ze zich niet rechtstreeks met het onderwijs bemoeien, en docenten door leerlingen niet te betrekken in politieke actie.

Je kunt als filosoof wel zeggen hoe je het graag hebben wil. Maar je bent geen wetgever, niet als filosoof of persoon. Je bent in werkelijkheid altijd verwikkeld in een orde die de rechtsstaat omspant, en van waaruit de rechtsorde kan worden versterkt én ondergraven. Dat geldt niet alleen voor filosofen, maar voor iedereen. Ik vind het dus helemaal terecht dat Pessers als gepensioneerd filosoof overdenkt wat er bij ons misgaat.

Ik vat haar pleidooi voor afstand op als de overdenking van een ethos. In je manier van doen, praten en denken, in heel je persoonlijke leven kun je een stemming creëren, of meegaan in een stemming, waarin we de andere kant van de grens laten resoneren. Ik lig hier te schrijven, maar borduur voort op een probleem van onze politiek. Over een paar dagen sta ik als leraar voor groepen en probeer ik hen mee te krijgen in de verkenning van onze wereld. Bij mij doen ze dat door Latijnse en Griekse teksten te vertalen. Dat lijkt wel op borduurwerk, het weergeven van patronen in onze taal.

De bemiddelende rol in het gesprek met Pessers werd gespeeld door journalist Kustaw Bessems. Hij was het die Pessers overhaalde om nog eens mee te denken over onze bestuurscultuur. Het kan haast geen toeval zijn dat we blijven teruggrijpen op pensionado's om het bestuur door te lichten en verbeteringen voor te bereiden. Het is zeker een symtoom van onmacht, onze problemen zijn te groot om van binnenuit op te lossen, en bij gebrek aan beter zoeken we naar krachten van buiten. Daarnaast zie ik de inschakeling van die oma's en opa's als symptoom van iets structurelers. Tussen het ideaal van de rechtsstaat en de afglijdende praktijk hebben we een tussenlaag nodig van mensen die zich kunnen bewegen rond en op de grenzen die samenhangen met de rechtsstaat.

Ik zou de rechtsstaat als een borduurwerk willen zien. Bessems komt er dicht bij met zijn weergave van de filosofie van Pessers:

'Luister met hoeveel liefde en helderheid zij spreekt over de rechtsstaat als fijnzinnig, zich steeds ontwikkelend mechaniek...'

 De kantwerkster van Jan Vermeer | Posterlounge

De vlindertuin van Emmen

Het koningshuis heeft steeds minder nut. Het loopt zijn kilometer, schudt handjes en drukt zijn kus af op de hand van een vrouw. Het heeft z...