zondag 29 januari 2023

Schering en inslag - Over het kunstwerk van mijn dochter en een roman van Veronesi

Gisteren hebben we het kunstwerk opgehangen. Het bestaat uit textiel en is ontworpen en geweven door mijn dochter Frederiek. Inez had haar de opdracht gegeven voor mijn verjaardag, alweer meer dan een half jaar terug. Het kunstwerk heeft de vorm van een rechthoek, en bestaat uit horizontale banen en verticale banen. Over de horizontale banen is over een aantal vakken een rode draad geweven, die ook weer banen vormen. Frederiek heeft het werk in haar appartement in Athene uitgevoerd, en voor de Kerst meegenomen naar hier.

Het kunstwerk stelt mijn blogs voor, de blogs waaraan ik eind 2010 ben begonnen, tot voorjaar 2022. De verticale banen stellen de jaren voor, de horizontale de blogseries. Zo loopt de serie Ideeën van helemaal links naar rechts, en zie je rechts onderin een rood blokje, dat bladder dit voorstelt. Ik had het kunstwerk van Frederiek al genoemd in de eerste blog van deze serie, zodat er - zou je kunnen zeggen - een weefstructuur ontstaat van schering en inslag. Ik schrijf, Frederiek weeft, ik schrijf weer over dit weven, etcetera.

Er komt ook een nieuwe metaforiek op in deze serie waarin je nu zit te lezen. Nog steeds is het voortborduren de centrale metafoor, waarbij ik steeds terugkeer naar de geborduurde vlinders van mijn moeder aan de wc-muur. Je zou dat kunnen zien als een terugkeer naar de oorsprong, een meditatie ook in de geest van het stilleven of de nature morte, het zoeken van communicatie met de dode, van mezelf als dode en geborene, schijndode en opnieuw geborene. Maar naast deze metafoor komt nu die van het weven, waarin alles met alles samenhangt, zoals Frederiek uitlegt. De stof kan hier en daar een beetje krimpen of opbollen, en dan verandert de vorm ook een beetje.

In een tekst die Frederiek lang geleden schreef, stelde ze het interval centraal, de afstand tussen twee tonen. Wij kunnen in het algemeen makkelijker denken in termen van melodie, harmonie, eventueel ook toonladders, tonen of toonlengte. Moeilijker is het benoemen van de relatie tussen twee tonen, afstand als relatie. Die afstand bestaat natuurlijk ook tussen Frederiek en mij (Athene en Arnhem), en is in deze blog op verschillende manieren in het spel: denk aan de diverse kunsttechnieken (borduren, weven, blogs), aan de generaties (moeder, zoon, kleindochter), niet te vergeten de afstand tussen wc (borduurwerk) en huiskamer (weefsel). De uitdaging die Frederiek mij stelt is hoe ik afstand kan ervaren als iets positiefs, als het interval dat niet alleen de dingen uit elkaar houdt, maar ook bijeen houdt.

Nu lees ik toevallig een roman, La forza del passato van Sandro Veronesi. Toen ik het boek vrijdag in de bibliotheek leende, gaf het scherm aan dat ik het boek al eens geleend had in 2015. Toen was ik blijkbaar al bezig met pogingen Italiaans te lezen. De filosofie van Agamben lukte toen best aardig, maar een roman is iets moeilijker, omdat er minder technische termen in staan. Ik koos nu voor deze roman omdat ik op zoek was naar een roman die ik al eens gelezen had, maar waarvan ik me de schrijver en titel niet herinnerde.

Ik wist alleen dat die roman ging over een Russische taxichauffeur in Rome. Hij zag de stad anders dan de meeste toeristen. Als hij over de pyramide van Cesius praatte, dacht hij aan de uitstekende grillroom daar in de buurt. Met die roman hoopte ik in mijn hoofd een verbinding te leggen tussen Russisch en Italiaans, ook al omdat ik over een paar weken met school in Rome zit. Welnu, al zoekend in de bibliotheek zag ik dat de roman van Veronesi over een Russische taxichauffeur in Rome ging, en ook de pyramide van Cesius wordt al snel genoemd, en toen dacht ik: aha, eindelijk gevonden!

Al lezend kom ik er langzaam achter dat dit toch niet de roman is die ik me herinnerde. De roman van Veronesi is niet geschreven vanuit het perspectief van de taxichauffeur, maar van het alter ego van de schrijver zelf. En de taxichauffeur is trouwens niet eens een taxichauffeur. Hij doet zich voor als chauffeur om in contact met de schrijver te komen, en om hem te vertellen dat de vader van de schrijver zijn beste vriend was, en net als hijzelf een Russische spion.

Goed, ik zal dus moeten leven met de ontdekking dat ook deze roman niet de roman over de Russische taxichauffeur in Rome is die ik dacht te hebben hervonden. Ook de lezer wordt meegenomen in het spel van onthullingen en misschien wel fake onthullingen. Hier komen we langzaam terecht in het spoor van deze blogserie, waarin we overgangen uittekenen tussen de huiselijke sfeer en de politiek. Ik dacht me, net als de schrijver en hoofdpersoon van Veronesi, te bevinden in een veilige, betrouwbare huiselijke omgeving, en zie me geleidelijk steeds meer geconfronteerd met een onveilige wereld, waarin alles anders is dan het lijkt. Wat identiteit leek blijkt nu interval, een val ergens tussen twee werelden, die van Rusland en Italië.

Nog steeds kan ik denken: hallo, ik ben zelf degene die fladdert, tussen het weefsel van Frederiek en de roman van Veronesi, het is niet helder of er een verband is, alleen de data, de dagen van eind januari 2023. Zo bescherm ik de samenhang van mijn blogserie, waarin het woord log zit, toch een soort logboek waarin niet de samenhang vooropstaat maar de beschrijving van de gebeurtenissen op een dag, die niet hoeven samen te hangen. Afijn, dat had ik al eerder uitgelegd in mijn eerdere blogs, met name deze (volg eventueel de link).

Maar wat als die fladderende ik ook zelf anders is dan ik dacht? Wat als ik via deze (non-)samenhang met mezelf word geconfronteerd, via de grote wereld van de onveilige (Russische) politiek met mijn huiselijke omgeving, net als de hoofdpersoon van Veronesi, de hoofdpersoon Veronesi, zijn alter ego in de roman? Ziedaar het experiment (ik kies nog steeds een veilige term) dat ik onderneem, dat zich - zo je wil - via mijn ervaringen aan me voordoet.

Met opzet heb ik niet gewacht tot ik de roman uit heb. Kom op zeg, dit is geen recensie. Ik kom er steeds meer achter dat ik de dingen beleef zoals in een film. De film begint om 20:30 uur, na het nieuws. En ongeveer om 21:30 ben ik moe en ga ik mezelf voorbereiden op mijn slaap. Dat past overigens ook met de ervaring van het leven. We kijken niet terug op ons leven vanuit de hemel, maar bevinden ons ergens tussen begin en einde. We zijn een interval, ook als we niet weten welk interval, omdat de sterfdatum meestal niet bekend is.

De film wordt in de roman voortdurend opgeroepen. De roman is overigens zelf ook verfilmd, al heb ik die film niet gezien. Er is een scène in de roman die zich afspeelt in een goedkope eettent in de buurt van Rome, waar de 'taxichauffeur' zijn verhaal vertelt aan de 'schrijver'. Hij vertelt over een film van Pasolini, Ricotta (die ik ook al niet heb gezien), en waarin zoiets als een interval aan het werk is. In elke Italiaanse film, legt de spion uit, vind je 'la tipica pausa-pranzo', waarin de crew van de film bij elkaar zit, een leeg maar ook sprankelend uur ('con l'aria friccichina'). Pasolini laat Orson Welles een gedicht voorlezen. Welles leest in het Italiaans, maar de voice over is van een Italiaan, en wel de beroemde schrijver Giorgio Bassani (die in het verzet heeft gezeten). In dat gedicht verschijnt de titel 'una forza del passato', 'een kracht van het verleden'. Ik citeer dit gedicht in het Italiaans, daartoe aangemoedigd door Pasolini en Welles, en geef daarna de onbeholpen vertaling van mezelf en google translate (de roman van Veronesi is overigens wel in het Nederlands vertaald, maar die vertaling heb ik nog niet in huis), en net als in de roman omgezet in de layout van proza:

Io sono una forza del passato, solo nella tradizione è il mio amore. Vengo da ruderi, dalle chiese, dalle pale d'altare, dai borghi abbandonati sugli Appennini o le Prealpi, dove sono vissuti i fratelli. Giro per la Tuscolana come un pazzo, per l'Appia come un cane senza padrone. O guardo i crepuscoli, le mattine su Roma, sulla Ciociaria, sul mondo, come i primi atti della Dopostoria, cui io assisto, per privilegio d'anagrafe, dall'orlo estremo dia qualche età sepolta. Mostruoso è chi è nato dalle viscere di una donna morta. E io, feto adulto, mi aggiro, più moderno di ogni moderno, a cercare fratelli che non sono più. (p.93-94)

Ik ben een kracht uit het verleden, mijn liefde heb ik alleen voor de traditie. Ik kom uit ruïnes, uit kerken, uit altaarstukken, uit verlaten dorpen in de Apennijnen of de Vooralpen, waar de broeders woonden. Ik dwaal langs de Via Tuscolana als een dwaas, langs de Via Appia als een hond zonder baas. Of ik kijk naar de schemering, de ochtenden over Rome, door Ciociaria, over de wereld, als de eerste daden van de posthistoire, waarvan ik getuige ben, vanwege mijn privilege om te registreren, vanaf de uiterste rand van een begraven tijdperk. Monsterlijk is wie geboren is uit de ingewanden van een dode vrouw. En ik, volwassen foetus, dwaal rond, moderner dan de modernen, op zoek naar broers die er niet meer zijn. (blz.93-94)

Misschien voelde je al aankomen dat ik deze regels moet proberen te betrekken op het kunstwerk van mijn dochter en het borduurwerk van mijn moeder. Ik moet al voortbordurend proberen de weefstructuur van schering en inslag trouw te blijven, als ware het een traditie die meer dan wat ook mijn liefde had. Het eerste wat ik zie is de verwijzing naar mijn moeder, die opgroeide in een boerderij naast een Franciscaans klooster, 'waar de broeders woonden', en die mij mijn Franciscaanse voornaam gaf (over Franciscus, zie ook deze recente blog). Ik ben die volwassen foetus die rondfladdert, maar wat ronddwaal, afkomstig uit de ruïnes van dat klooster.

Nu, hier, kan ik geboren worden, maar nu uit de ingewanden van een dode vrouw, en nu, hier, een kracht uit het verleden worden, zoals de Russische spion die bevriend was met de vader van de schrijver, die zichzelf ooit heeft moeten doden, de Rus in zichzelf, om de vader te kunnen worden van de schrijver. De schrijver schrijft kinderboeken, over de kinderheld Pizzano Pizza, en in het volgende hoofdstuk zal hij aan zijn jeugdige lezers proberen uit te leggen dat zijn held in werkelijkheid geen negenjarig jongetje is, maar een marsmannetje van 67 jaar. Een spion. Hoe het verder gaat weet ik nog niet, ik ben dus pas halverwege deze roman.

Om de toekomst open te houden, voor je kinderen, wil Veronesi misschien zeggen, moet je kinderen de waarheid vertellen. Sinterklaas bestaat niet. De taxichauffeur is een Russische spion, net als zijn vader (die enkele weken eerder overleden is). Maar het is natuurlijk wel de waarheid die verteld kan worden door een schrijver, zijn alter ego, in fictie. Net zoals ik de waarheid hier aan mezelf vertel binnen het genre van de blog dus, in de (niet-)samenhang van de dingen zoals ze zich op een dag aan me kunnen voordoen.

Dat mijn blogs bij Frederiek de vorm aannemen van een weefkunstwerk wil zeggen: ik ben een interval, en wel tussen mijn moeder en mijn dochter, bemiddeld door mijn vrouw (die de opdracht gaf). Waar deze blogs op uitlopen weet ik niet, het ligt voorbij de randen van het kunstwerk, hun leven is mijn leven, maar ook als mijn alter ego, ik ben het die daar aan de muur hangt.

Het kan zijn dat de waarheid ongewenste gevolgen heeft, zoals Veronesi in de eerste helft van de roman al suggereert. We blijken ineens verbonden te zijn met het vijandige Rusland. Zo krijg ik nog steeds mails van de website Academia waarin staat dat nu nog Russen mijn filosofische teksten lezen die ik twintig jaar geleden schreef. Met Rusland zijn we een weefsel, en dat is allerminst een prettig gevoel. Waarheid betekent in dit geval dat we steeds weer die kracht van het verleden omzetten in een zoektocht naar 'broers', fratelli, ook al zijn die er niet meer.



dinsdag 24 januari 2023

Geen ruimte, wel alle Tijd - Brodsky's Marmer

Eerst weer even terug naar onze formule: mijn overleden moeder hangt met vier borduurwerkjes bij ons aan de wc-muur. Ik gebruik deze formule voor overpeinzingen, en zoek daarbij contact met twee motieven. Allereerst de idee dat de grote wereldpolitiek iets te maken heeft met de kleine huiselijkheid. Zo kun je anders gaan kijken naar die huiselijkheid, bijvoorbeeld de schilderijen van Vermeer. Ten tweede zoek ik het contact met de dichters. Zo blijf ik in de buurt van de filosofie maar verkrijg ik meer vrijheid in mijn toon, het leven van alledag, wat de dag mij biedt, toch de kern van het genre blog.

Brodsky lees ik omdat hij voor mij laagdrempelig is. Hij brengt dingen mee waarin ik me heb verdiept, de wereld van de Sovjet-Unie, het Jodendom, de klassieken. Ik kan Brodsky gebruiken als venster waardoor licht wordt geworpen op mijn bagage.

Ik moet denken aan een Russisch boekje dat ik lang geleden cadeau kreeg van vriendin Manon, Tsjemodan ('Koffer') van Sergej Dovlatov. Joden, ballingen, dissidenten, ze hadden altijd een koffer klaarstaan met het hoognodige. Ze leefden altijd in het spelletje 'wat neem je mee naar een onbewoond eiland'. Dovlatov was bevriend met Brodsky, maar net als veel andere Russen moest Brodsky niet denken dat hij de enige was die verbannen werd uit de Sovjet-Unie. Tenminste, dat leid ik af uit een titel van Dovlatov die ik op internet zie: Niet alleen Brodsky. Ook Dovlatov dus, en vele anderen.

Een paar dagen geleden las ik het boek van vriend Evert van der Zweerde over Russische filosofie. Hij gaf een bepaalde draai aan mijn idee van de vluchtweg. Want daarover hebben we het als we het over de koffer van Dovlatov hebben, en trouwens ook over de wc (waarover zometeen meer, naar aanleiding van Brodsky; ik doe echt mijn best om de lijn vast te houden, maar moet ook denken aan de vlinders die me voordoen hoe ik moet fladderen). Evert schrijft: 'The more repressive and monologic a culture or regime, the greater the need for safety valves.' (p.113) Veiligheidskleppen heb je nodig om het regime in stand te houden. Maar die kleppen, zegt Evert, kunnen in verschillende contexten ook anders functioneren, subversief of onschuldig.

Opnieuw denk ik terug aan de gedachte bij Plato die ik aantrof in zijn Timaeus. Daar laat hij zijn personages zeggen dat je nog zo'n perfecte politieke orde kunt creëren, je moet die orde ook testen, door hem in beweging te brengen. Je hebt met andere woorden niet veel aan ideologie, ideeën of goede eigenschappen, wanneer je die niet omzet in levende praktijken. Daarmee test je de waarde ervan, je ziet wat ze waard zijn. Zo zou je dus ook naar die veiligheidskleppen kunnen kijken. Het zijn een soort experimenten waarin een regime kan uitvinden of het staande blijft in contact met het gewone, alledaagse leven.

Nu heb ik - toevallig of niet - het toneelstuk Mramor van Brodsky gelezen, en dat zou ik kunnen gebruiken om deze visie van Evert en mij op het kruipgat (veiligheidsklep, nooduitgang, vluchtweg) te testen. Brodsky is zich in 1982 bewust van zijn klassieke status als beroemd dichter. Drie jaar later maakt de echtgenote van Carel Willink, nadat ze met Brodsky in contact kwam, een buste van hem, elf jaar voor zijn overlijden. Dat maakt het in een klap ook begrijpelijk dat Brodsky, gearriveerd dichter in Amerika, behoefte heeft om contact met het leven te zoeken.

Je kunt je afvragen of Brodsky dan nog een Russisch dichter is, en of hij het überhaupt ooit is geweest. Hij staat bekend als een schrijver die jongleert met taal en ideeën, en was al vroeg bewonderaar van de Amerikaanse poëzie. Aan de andere kant moet je ook niet vergeten dat de Russen en later ook de Sovjets hun status als historische wereldmacht graag onderstreepten met neoclassicistische architectuur, eventueel - vergelijkbaar met Mussolini - in een modern jasje gestoken. Een bepaalde kant van de Russische esthetiek vind je dus in Brodsky weerspiegeld, alleen al in die titel Marmer.

Maar nu dan die wc. Het toneelstuk speelt zich af in een cel waar twee gevangenen voortdurend met elkaar kleppen. Voor een opvoering is het stuk dus niet erg geschikt, je kunt het beter lezen. Als je met twee gevangenen op cel zit, maak je alles van elkaar mee, ook de wc-gang. En belangrijker nog, je hebt alle tijd. Brodsky heeft dit als kampgevangene zelf meegemaakt, en het gaat denk ik niet te ver om het stuk te zien als poging contact te maken met zijn verleden, om er nu zelf als toeschouwer naar te kunnen kijken.

De gevangenen heten Publius en Tullius, en de gevangenis is een Toren in Rome. Het tijdsverschil dat ik in vorige alinea al signaleerde wordt dus op groteske wijze overdreven door het verleden uit te rekken naar het oude Rome, en de toekomst naar de futuristische high tech. Er zijn beeldschermen waarmee je van alles kunt bestellen en opnameapparaten. Maar dus ook een gewone wc. En de groteske taal die erbij hoort, in de zin waarin de Russische filosoof Michail Bachtin die opvatte. Door vooral de biologische functies van het lichaam in de taal te benadrukken creëer je een carnavaleske sfeer waarin het hogere van zijn verhevenheid wordt ontdaan en in contact wordt gebracht met het lagere. Platonist dus in de zin waarin ik dat zojuist heb uitgelegd, het in beweging brengen van zaken die wel waarde hebben maar die je pas kunt bewijzen als je ze in beweging brengt.

De twee mannen bedenken ineens dat ze ook bij elkaar in bed kunnen slapen, om ruimte te besparen. Maar hoeveel ruimte? Tien centimeter? Nee, wel vijftien, zegt Publius: 'Moet ik 'm tevoorschijn halen?' Het gesprek komt via de fallus in een vloeiende beweging op de anus:

PUBLIUS Ach, donder op jij ... Zo graag wou ik niet eens ... Geïrriteerd. De wereld eindigt niet bij jouw anus, hoor. Stel je voor, zeg... Toen wij in Libië gelegerd waren, kende ik een Arabier. Die mocht je voor een paar sestertiën in z'n neusgat naaien. Die was kennelijk ook kieskeurig, ging zuinig met de ruimte om. En als een klant klaarkwam, dan snoot ie z'n neus ... Hij is dan ook overleden aan een ontsteking van de bovenste luchtwegen. (p.109-111)

De formule is steeds dat de ruimtes heel klein worden gehouden maar daarbinnen gaan de bewegingen alle kanten op: fallus, anus, neusgat, wereld, dood. Misschien zit er politiek dynamiet in de basisoppositie die zo in de verbeelding van de lezer ontstaat. Terwijl wij bij Rusland denken aan ruimte en expansie van ruimte, zetten de gevangenen daar een ultieme reductie van de ruimte tegenover. Wat er dan ontstaat is een meditatie over de tijd, hier vaak met hoofdletter geschreven. Ze hebben geen ruimte maar wel alle tijd. Dat is het voordeel van levenslang.

Maar het verlangen wil altijd meer. Je wil niet alleen Tijd, je wil die Tijd ook voelen, het ritme ervan. Dat verklaart de obsessie met slaappillen van vooral Tullius. Hij wil experimenteren met de tijd. Waarom? Omdat hij langzamerhand het idee krijgt dat hij al dood is, dat er niets verandert. Op zich is dat niet erg, dood ga je toch. Maar er speelt iets mee van een verdubbeling, de tautologie. Waarom zou je je dood moeten voelen wanneer je eigenlijk al dood bent? Dat heeft iets overbodigs. Maar misschien wil je ook die overbodigheid nog voelen. Hoe dan ook, Tullius komt uit bij het experiment. Om te kunnen leven moet je dingen uitproberen, testen.

Tullius ontsnapt via de afvoerbuis. Dat krijgt hij voor elkaar door eerst allerlei bustes van klassieke schrijvers naar beneden te gooien. Daarmee worden de krokodillen en scherpe messen verpulverd die beneden ter verdediging liggen. Catullus, Vergilius en Lucretius worden zodoende door de stortbuis gegooid. Horatius en Ovidius niet. Die dichters hebben een speciale betekenis, ze vormen onderdeel van de gesprekken tussen Tullius en Publius. Tullius springt in de buis, ontsnapt, en keert korte tijd later weer terug naar de gevangenis.

Dat Ovidius niet wordt gegooid heeft absoluut te maken met de liefde van Brodsky voor deze Romeinse dichter. Ook Ovidius was verbannen, en ook Ovidius hechtte met zijn Metamorfosen aan het in beweging brengen van de dingen. Toch vindt er nog iets bijzonders plaats als Tullius (de intellectueel van het stel) het slot van Metamorfosen citeert:

    Ik heb een werk voltooid dat nooit door 's hemels ongenade

    of vuur vernield kan worden, noch door strijd of vraatzucht van de tijd.

    En overal op aarde, waar Romeinse macht zich uitgestrekt heeft,

    zal men mij lezen en ik zal door alle eeuwen heen in roem -

    als je de voorgevoelens van poëten mag geloven - blijven leven.

In deze laatste regel zaagt de dichter de tak door waarop hij zelf zit. Het draait nu niet meer om de roem van het gedicht maar om de twijfels en gevoelens van de dichter zelf. En die zit opgesloten in zijn cel, of is verbannen. Maar binnen de grenzen van zijn gedicht kan hij wel iets doen met de tijd, zegt Tullius. Je kunt de tijd of Tijd in het gedicht reorganiseren. Het wordt ritme, ervaarbaar.

Publius (een erg gewone naam bij de Romeinen) vindt het maar onzin, die klassieken kunnen hem gestolen worden. Maar, zegt Tullius, hij praat wel met de kanarie die in de cel de hele tijd zit te twieten. De zingende vogel moet gevoerd worden, dat is toch een teken van hoop.

Vervolgens gaan ze elkaar met zwaarden te lijf. Daarbij moet ik denken aan een verhaal van Dostojevski, over twee spoorwegbedienden die ergens in Siberië gestationeerd zijn. Het zijn vrienden, maar ze vervelen zich zo te pletter dat ze op een gegeven moment elkaar te lijf gaan. Maar het gevecht bij Brodsky kun je ook opvatten als een test. Ze willen weer voelen dat ze een lichaam hebben, en daarom moet er bloed vloeien. De twee spreken af elkaar niet te doden, maar te stoppen als het eerste bloed vloeit.

Publius is eigenlijk wel blij als hij aan zijn knie bloedt. Dat bewijst dat hij niet van marmer is.

Met dit toneelstuk heb ik het gevoel dat ik dichter bij de Russen kom. Misschien niet de Rus als ander, maar wel de Rus die relatief dichter bij me staat, de platonistische Rus, de menselijke Rus. Hij is apathisch, en moet op een of andere manier hoop houden. Daartoe blijft hij experimenteren, met kleine symbolen in de kleine ruimte. Hij zet een koffertje neer, of hangt een kanarietje in een kooitje. Niet per se als project, het is niet iedereen gegeven om te ontsnappen naar de vrije wereld of om de Nobelprijs te krijgen.

Een contragedachte ontleen ik aan weer een andere Russische filosoof, Michail Ryklin. Hij zag Bachtin als een schrijver in een gouden kooitje. Met zijn prachtige gedachten over het groteske lichaam verhulde de Sovjetcultuur dat de burgers geleidelijk waren veranderd in toeschouwers van gigantische dode lichamen, die onder het Siberische ijs worden geconserveerd. Hoop is wat je op je plaats houdt, en daarom moet je kiezen voor eerlijkheid, voor de waarheid, ook al verlies je daardoor alle hoop. Tegelijk verandert Ryklin, denk ik dan weer, de waarheid in een privilege dat intellectuelen kunnen zien, voorbij alle fake news. Intellectuelen blijven in zekere zin opgesloten met andere mensen, niet per se in een cel, maar wel in deze wereld, en zijn op elkaar aangewezen.

Nog even een terugkoppeling, zoals het hoort, naar mijn formule, de geborduurde vlinders. Ze hangen op de wc, waar het vaak stinkt en waar ik als het ware terugkruip naar mijn geboorte, naar mijn moeder. We zijn op weg, zoals ook de personages in Marmer opperen, naar een tijd waarin die geboorte gefilmd wordt en we toeschouwers kunnen worden van onze geboorte. Die filmpjes zijn niet per se filmpjes van onszelf. Als we die filmpjes zien, zien we iemand anders. We moeten proberen die beelden in beweging te krijgen met onze verbeelding.

Ik kijk naar mijn moeder, als ze aan het borduren is. Ze zoekt de kleine ruimte, de vierkante millimeter. Die vraagt alle aandacht. Je hebt even alle tijd, tijd zelfs voorbij je dood.

 https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/4/46/Joseph_Brodsky.jpg

vrijdag 20 januari 2023

De geboorte als zodanig - Tim brengt een boekje van Arendt

Als ik die leerlingen zie kan ik niet voorspellen wat ze worden. Soms krijg ik wel een glimp te zien van een vervolg. Dan komt een student me opzoeken en vertelt hij over zijn ervaringen bij de rechtenstudie in Nijmegen. Ik heb het over Tim, die als leerling van mij Grieks had en geïnteresseerd raakte in filosofie. Ik denk met name terug aan de avond voor zijn centraal examen Grieks. Hij mailde dat hij helaas niets aan Grieks had gedaan, en dat hij juist had bedacht dat hij niet - zoals hij van plan was - het leger inging, maar rechten ging studeren.

Nu kwam hij me opzoeken om me een boekje te geven dat hij voor mij had gekocht, op een reisje met zijn vriendin naar Düsseldorf. Het was een boekhandel met de naam Heinrich Heine, die ik niet ken, maar nu een van mijn reisdoelen wordt als ik weer eens die kant op ga. Maar het gaat niet om de doelen, ook niet om de reisdoelen. Het gaat, zegt de auteur van het boekje dat ik van Tim kreeg (Hannah Arendt), om de geboorte, om de mogelijkheid om opnieuw te beginnen.

Daarom past deze blog wel in deze serie Voortborduren. Van mijn dochter Frederiek heb ik begrepen dat je bij weven meteen al ergens in zit, alles hangt met alles samen. Bij borduren kun je bij elk stuk weer opnieuw beginnen. Dat geldt zeker ook voor de borduurwerken die hier in huis op de wc hangen, de vier vlinders die mijn moeder heeft geborduurd. Elke vlinder is er weer een, en herinnert aan de mogelijkheid om opnieuw te beginnen.

Deze blogserie heb ik ook gewijd aan een problematiek die niet alleen huiselijk is, maar cirkelt om de vraag hoe we de openbaarheid, de politiek, beter in het vizier kunnen krijgen vanuit die huiselijke sfeer. Arendt was daar hoogst wantrouwig over. De Grieken hadden volgens haar de politiek wezenlijk gedacht vanuit de huishouding, de oikos, de economie. De Romeinen kregen pas door dat je de politieke orde van de huishouding moet scheiden. Het startpunt ligt in het gezamenlijke handelen van mensen die een nieuwe politieke orde stichten, en in de onuitwisbare herinnering aan dat nieuwe begin.

Het voorbeeld bij uitstek was voor Arendt de Amerikaanse revolutie, het andere Frankrijk. De revolutie van Frankrijk is mislukt, ze ontaardde zoals bekend in bloedvergieten, autocratie, restauratie en later in Europa in de dominantie van de economie over de politieke instituties. Dat lot is de VS dus bespaard gebleven. Hoeveel vraagtekens je daar ook bij kunt zetten, feit is dat in beide gevallen, de VS en Frankrijk, de revolutie onvergetelijk is. Ook de restauratie is een manier om op de revolutie te reageren, en kun je beschouwen als een verandering van de (veranderde) politieke orde, en in die zin zelf als een revolutie. De revolutie wordt zodoende,  sinds de VS en Frankrijk, de politieke ruimte waarin we leven en handelen, de politiek.

Als je het hebt over voorbeelden is het niet lang wachten op de oudheid, waarin het volgen van voorbeelden de dominante manier was om over de politieke ethiek te spreken. Het is dan ook geen toeval, bedenk ik me nu, dat Thomas Meyer in zijn nawoord Hannah Arendt zelf als voorbeeld ziet, en wel een denker die een voorbeeld volgde, in haar geval Immanuel Kant. Nu ligt bij dit soort voorbeelden een oneindige regressie op de loer. Meyer noemt van Kant de moed om te denken, het sapere aude van Kant. Daarbij wordt zelden gezegd dat het stamt uit de poëzie van de Romeinse dichter Horatius. Hieraan herinner ik natuurlijk om aan te sluiten bij mijn vorige blog, die over Horatius ging, maar ook om de verwijzing naar de Romeinen beter te begrijpen.

Arendt was zich daar zelf goed van bewust. Het voorbeeld van de Franse en Amerikaanse revolutie was de oudheid, niet zozeer de Griekse als wel de Romeinse. Hier moeten we zeker ook bedenken dat Arendt graag afstand nam van heersende voorliefdes, in dit geval de dominante grecofilie van haar leraar en minnaar Heidegger. Maar belangrijker is dat we via deze sporen misschien kunnen uitkomen bij een andere kijk op de betekenis van voorbeelden. Kort gezegd is een voorbeeld niet alleen iets wat je volgt door het te volgen, maar ook door ermee te breken.

Hier denk ik bijvoorbeeld (bijvoorbeeld!) aan mijn filosofische held Giorgio Agamben, die fan was van Arendt, en enorm door haar geïnspireerd. Maar steeds meer nam hij afstand van enkele basisassumpties van haar politieke ethiek. Dat moeten we zeker niet zien als een ommekeer of correctie, maar - ben ik geneigd te denken - als een consequentie van het volgen van zijn voorbeeld. Zoals Arendt afstand nam van Heidegger, nam Agamben afstand van Arendt. Agamben boog zich weer over de Grieken, maar zag daar dingen die hij zeker ook ontleende aan Arendt. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan Plato, die zijn ideeën lange tijd zag als de bakens van de noodzaak, de onverbiddelijke wiskundige samenhang der dingen. Vervolgens werd het voorbeeld (to paradeigma) Plato's richtpunt, en ten slotte zocht hij in chora  een benadering die niet meer tot de orde van de voorbeelden te herleiden is. Aldus Agamben (zie hierover mijn zomerverkenning van Agambens boek L'irrealizzabile).

Ik moet nu oppassen dat ik niet overstap naar het format van mijn blogserie Ideeën, want hier in Voortborduren probeer ik de sfeer van de huiselijkheid niet tezeer te verlaten.

Niet Horatius maar Vergilius is de Romeinse geest die Arendt oproept in haar boekje, Die Freiheit, frei zu sein. Vergilius hoorde min of meer bij de huishouding van de eerste Romeinse keizer. Zijn heldendicht Aeneis werd op bestelling van Augustus geleverd. Maar in zijn eerdere werk kon Vergilius de nieuwe orde nog vanuit een grotere afstand bezingen. Arendt herinnert aan de beroemde vierde Ecloga, waarin hij de nieuwe politieke orde als de geboorte van een kind bezingt. Maar gaat het werkelijk om een nieuwe orde?

Met een typisch gebaar wijst Arendt (dat we bij Agamben nog veel vaker zien) op een schijnbaar detail in de tekst dat de meeste mensen ontgaat:

'Ich möchte noch einmal an den Novus ordo saeclorum erinnern. Diese überraschende Wendung stammt von Vergil, in dessen vierten Ekloge es heißt: Magnus ab integro saeclorum nascitur ordo ("aufs neue hebt an die große Folge der Zeiten"), und zwar in diesem Fall mit der Herrschaft des Augustus. Vergil spricht hier von einer großen (magnus), aber nicht von einer neuen (novus) Ordnung, und diese Änderung in einem Vers, die über die Jahrhunderte viel zitiert wurde, ist charakteristisch für die Erfahrungen der Neuzeit. Für Vergil ging es - nunmehr in der Sprache des 17. Jahrhunderts - darum, Rom 'aufs neue', aber nicht 'ein neues Rom' zu gründen.' (p.35-36)

Nu kun je, vervolgt Arendt, natuurlijk zeggen dat die Romeinen nu eenmaal altijd bang waren voor opstanden en het geweld dat erbij hoorde, beducht als ze waren voor het behoud van de traditio, de herinnering aan de echte stichting in het verre verleden. Maar in de volgende alinea schudt ze nog iets uit haar mouw waardoor we weer midden in Vergilius én de moderne revolutie belanden. Vergeet niet, zegt Arendt, dat deze regel stamt uit een Geburtshymne, waarin niet deze of gene geboorte wordt geprezen, maar de Geburt als solche, de komst van een nieuwe generatie die de mensheid zal redden.

De geboorte als zodanig, maar wel omdat we de vierde ecloga niet moeten opvatten als verering van de nieuwe keizer. De geboorte als zodanig kunnen we niet beperken tot Augustus en ook niet tot de 'grote' nieuwe orde die hij sticht. Vergilius verwijst eerst en vooral naar de ontologie, het gegeven dat we als mens steeds, altijd en overal, 'geboren' kunnen worden, opnieuw kunnen beginnen, en beginnelingen zijn.

In dit latere, relatief onbekende essay lijkt Arendt zich ook verzoend te hebben met Heidegger en diens lof van de sterfelijkheid. Het gaat niet om de geboorte als zodanig, maar 'als Entsprechung zur Sterblichkeit des Menschen' (p.37), en terloops ook nog met de Grieken, die dit alles net als de Romeinen allemaal wel wisten, al was dat niet altijd expliciet. De vraag komt nu op of we met die Entsprechung niet een nieuw kernbegrip te pakken hebben, waarmee we de hele ontologie - en niet alleen die van Arendt - moeten bijstellen. Vooralsnog klamp ik me in filosofisch opzicht vast aan Agamben, die met zijn 'modale ontologie' probeert te strikken te ontlopen van de creatio continua (geboorte als principe) en de onmogelijkheid  (de 'onmogelijke mogelijkheid' zoals Heidegger het sterven opvat).

De huiselijkheid zien we zeker bij Vergilius, die - zoals Arendt ongetwijfeld wist - zijn geboortehymne laat figureren in een serie herderszangen ('Bucolica'), waarin herders voortdurend in hun siësta aan het uitpuffen zijn van de hitte, dromen over verliefdheden en over zangwedstrijden. Je weet eigenlijk niet goed wat er nu allemaal gebeurt, maar het geeft allemaal niet, want het klinkt als een klok.

Dankzij Tim en zijn boekje kijk ik weer anders naar die leerlingen om me heen. Ik met mijn rugpijn, zittend op een stoeltje in ons gymnasiumlokaal, Tim zoals altijd glunderend, met zijn toekomst ongetwijfeld bij een bloeiend bedrijf (Arendt zou ervan schrikken, of weemoedig haar schouders ophalen). Om ons heen bereiden mijn collega's en onderbouwleerlingen het Open huis voor, waar de nieuwe generatie wordt binnengelokt om Vergilius opnieuw te lezen.

Geen idee wie de roman Augustus van John Williams eerder las, Tim of ik. Wel weet ik nog dat Tim me vertelde dat hij alle drie de romans van Williams had gelezen. We zien er een huiselijke Augustus vertellen over alle beslommeringen die hij meemaakt. Het is een andere huiselijke Augustus dan de huiselijke Augustus die zich met zijn familia trots toont op het reliëf op de Ara pacis in Rome dat je daar nog steeds kunt bezichtigen, in de mooie behuizing van de Amerikaanse architect Richard Meier. Enigszins aan het zicht onttrokken zijn de andere reliëfs met onder meer natuursymboliek.

Ook Arendt onttrekt de natuur aan onze blik. Haar formule 'de vrijheid om vrij te zijn' noemt ze een beetje terloops. Maar Thomas Meyer zegt in het nawoord dat Arendt heel goed wist dat deze formule bedacht was door Henry David Thoreau (1817-1862). Hier ligt dan toch, zou ik denken, een verborgen link met de natuur en de idylle, en dus indirect met de Bucolica van Vergilius. De essentie van de politiek wordt verwoord door dichters die de herders en natuurliefhebbers bezingen, en in het geval van Thoreau ook nog eens door een dichter die zelf de vriendschap met het bos zocht, en vast ook wel met de vlinders.

Henry David Thoreau - Move to Walden Pond | Britannica

 

dinsdag 17 januari 2023

Terug in het hier en nu met Horatius

De vlinder keert altijd terug. We hebben voor ons het voorbeeld van de vlinder die terugkeert als geborduurde vlinder in de werkjes van mijn moeder. De terugkeer is de ultieme vorm die identiteit garandeert. Maar ook verschil. De rups keert na zijn verpopping terug, maar wel als vlinder. Mijn moeder keert terug, maar wel als borduurwerk.

Een overpeinzing die ik vandaag had was dat we vaak iets teveel denken in termen van individu versus gemeenschap. Je kunt wel iets wensen voor het individu, en dat lijkt zich af te zonderen van de gemeenschap (verpoppen). Maar je zegt 'het individu', en ook in tweede instantie zou je wensen dat dit of dat individu zich richtte op 'het' individu, wie ook maar. Is dat nu juist niet de essentie van gemeenschap? Dit wellicht in spanning met de identiteitspolitiek, waar een bepaalde vorm van het individu tot norm wordt gesteld van maar liefst de gehele gemeenschap.

Je kunt nu zeggen dat ik een spelletje met je speel, maar ik verwijs je koelbloedig door naar die gehele gemeenschap die een spelletje speelt met ons, met jou en mij, en met 'het ons'. Ons wordt gevraagd onszelf opzij te zetten voor de gemeenschap. Maar dat 'ons' is al gemeenschap, we zetten ons al opzij om dat ons te zijn. En dus ook weer niet. Het is inderdaad een spelletje, maar jij bent er evengoed in betrokken als ik.

Ik lees nu Horatius en ook de deskundige die hem probeert voor ons neer te zetten, Piet Schrijvers. De andere Horatiuskenner, Marc van der Poel, ligt nog voor me. Hij is, zo hoorde ik een paar weken geleden, onlangs overleden. Dat doet me verdriet (een aantal jaren geleden zat ik bij een festiviteit te praten met vrienden van deze Marc, en ik ging hem mogen, ook al omdat zijn geliefde mijn magistra was die me met Horatius in contact bracht), en mijn verdriet brengt me op afstand van zowel het epicurisme als de stoa, beide filosofische stromingen waar de dichter Horatius zijn inspiratie aan ontleende. Je moet niet bang zijn voor de dag van morgen (epicurisme) en je moet emoties zoals angst of verdriet geen centimeter ruimte geven (stoa). Het is echter maar de vraag of een dichter gevangen kan worden door beide stromingen op elkaar te kortsluiten. Ik denk dat er dan kortsluiting ontstaat, en dat lijkt me een aantrekkelijke manier om Horatius te lezen.

Misschien ben ik tezeer een avonturier. Kan ik niet tevreden zijn met de gematigdheid en de gulden middenweg. Dat terwijl ik juist zo bang ben voor de extremen. Kortom, denken over Horatius brengt me in de war. Misschien houd ik meer van de dichter dan van de filosoof. Kan ook zijn dat de gedichten opening bieden tot filosofie, niet omdat ze ernaar terugleiden maar omdat ze er een ander licht op werpen.

Dan moeten we die verwarring maar even voor lief nemen.

We denken misschien al gauw dat Horatius ons helpt om ons goed te gedragen. Om het kwaad met oordelen van ons verre te houden. Dat Horatius ons helpt om de storm te temperen. Ik dacht dat ook wel vaak. Maar nu zou ik het anders willen. Ik denk nu dat Horatius me meeneemt in een subtiel soort wijsheid, die van zichzelf weet dat ze niet goed wijs is. Is het dan wel wijsheid? Ja, misschien wel de kern ervan. Wijs is wie weet dat hij niet goed wijs is. Manie.

Ik denk nu vooral terug aan die ode waarin Horatius de dood van Cleopatra bezingt. Snel, ontkurk die fles, want de heks is dood! Geweldig dat Augustus nu eindelijk een einde maakt aan de oorlogen! (Moeten we wel even bedenken dat Horatius meevocht met de mannen die de voogd-vader van deze Augustus hadden doodgestoken.) (Inderdaad, burgeroorlogen kunnen best verwarrend zijn, en je kunt maar beter niet alles onthouden.) Toch maar mooi, zegt Horatius in datzelfde gedicht, dat die Cleopatra zich niet liet meevoeren in een triomftocht en zelfmoord pleegde. Wat een wijf!

Terugkeer was ons thema. Ja, Horatius keert terug, en wel van de gevreesde dag van morgen naar het nu. We hebben even meegekeken met de sterrenkundigen. We weten dat het vast wel fout afloopt met de wereld. Maar nu zitten we met een meisje voor ons, en die wil ook aandacht. Carpe diem, zegt hij tegen haar, we zijn beland in het hier en nu, we zijn weer terug.

Wat hebben de Romeinen allemaal uitgevonden? | Willem Wever
Romeinse kalender

zondag 8 januari 2023

Stilleven - Gepeins bij Louise Glück

Eigenlijk gek dat we bij vlinders zo graag denken aan het ontsprongen leven. Die gedachte kan je zomaar overvallen als je net als ik die geborduurde vlinders aan de wc-muur hebt hangen (geborduurd door mijn moeder). Het heeft vast weer met mijn moeder te maken, er is iets in moeders dat kinderen aantrekt.

Ontsprongen leven, heb ik een paar jaar geleden gedacht, moet je eigenlijk al in januari kunnen zien. Toen was ik nog niet zo bezig met de klimaatopwarming. En nu moet ik nog verder terug in de tijd, december, toen ik de spechten al hoorde roffelen.

Zo kom je op het idee dat je de gefantaseerde toekomst (de dood) kunt gebruiken om terug te denken, en dan kom je zomaar uit bij je moeder. Je leven wordt dan zelf een terugkeer, zoals ook de vlinders terugkeer zijn, terugkeer naar mijn moeder.

Wat daar hangt vergeelt langzaam, als om me te herinneren aan de vergankelijkheid, wat de vlinders toch al deden. Vlinders leven kort, misschien ook daarom dat ze vroeger zo graag werden opgespeld, zodat het tenminste duidelijk was, je had geen zin om nog langer bedrogen te worden.

Gedachten over terugkeer vanuit de schijndood hielden me een paar jaar geleden nogal bezig, toen ik een artikel schreef over Kafka en Agamben. Die beweging kroop uit de filosofie en literatuur mijn leven binnen. Nu ik ouder word kijk ik vanzelf terug naar mijn verleden, het leven speelt zich steeds meer daar af.

Wat ook helpt is poëzie. Al langer was ik een verzamelaar, met name van de durf om poëzie gewoon maar eens te lezen. Nu ik de drempel over ben zie ik de gedichten als verstilde vlinders, de dichters vinden het misschien niet erg dat ik ook maar wat gefladderd heb.

Als tegenwicht lees ik dan wel weer dichters van algemeen erkende kwaliteit, behalve Joseph Brodsky nu ook Louise Glück. Er zit iets overbodigs in deze keuze, ze worden toch al gelezen, hebben hun Nobelprijs, waarom moet ik dat dan ook nog lezen? En ze borduren voort op de oudheid, terwijl die toch al klassiek was, waarom moet er iets bij?

Stel ik ben Persephone, naar wie de moeder op zoek was nadat ze in de lente geroofd was door de koning van de onderwereld. Ja, dat kan best, want Glück zegt dat de seksualiteit er niet meer toe doet:

    In the second version, Persephone

    is dead. She dies, her mother grieves-

    problems of sexuality need not

    trouble us here.

Wat er wel toe doet is dat de moeder kan teruggrijpen op een tijd dat haar kind er nog niet was. Ze had al een leven. Haar kind heeft zijn moeder altijd gehad en er zal geen tijd zijn waarin het zijn moeder niet meer heeft.

Zo komen we er al lezend achter dat alles wat je ziet een second version is. Je kijkt naar de lente, maar die wordt in de mythe de tijd dat Persephone haar man verlaat en weer bij haar moeder is. Moeder natuur wordt een plaats van verlatenheid, hoezeer ze voor ons ook altijd heeft bestaan en altijd zal bestaan.

En zo is ook onze winter nu een tweede versie. We zijn blij dat de gasprijs weer zakt en dat we lekker zonder handschoenen kunnen fietsen. Ook onze blijdschap is een tweede versie.

Averno heet die dichtbundel van Glück, naar het meertje bij Napels dat door de Romeinen werd gezien als de poort naar de dodenwereld. Het is een rustig meertje, en je weet nu wat er onder die oppervlakte allemaal gaande is.

Avernus lacus - Meer | RouteYou

    

zaterdag 7 januari 2023

Focus op de vaagheid van Vermeer

Om te borduren moet je scherp kunnen kijken. Tenminste, zo stel ik me dat voor. Niet dat ik ooit heb geborduurd, maar je kunt het zelf bedenken. Je werkt met draadjes, een naald, en dat moet door de gaatjes. De kleuren moet je kunnen onderscheiden. Het licht is dus ook belangrijk.

Er is een paradox in het spel. Als je scherp kijkt, kun je ook vage dingen beter zien. Je kunt gaan werken met theorieën, suggesties, allemaal bedoeld om de dingen zelf scherper in het vizier te krijgen. Laten we nog eens kijken naar de held van deze blogserie, Johannes Vermeer. De expositie in het Rijks komt eraan, en de kranten besteden aandacht aan diverse aspecten.

De theorie die nu in de krant stond houdt in dat Vermeer waarschijnlijk gebruik maakte van een camera obscura. Dat was een apparaat waarmee je afbeeldingen kon projecteren op een groter oppervlak. Minpuntje was dat je het maar op één punt scherp kon focussen. Je zag het meeste dus vaag. Gregor what's in a name Weber is hoofd beeldende kunst van het Rijks, en illustreert zijn theorie aan de hand van De kantwerkster. Vermeer schilderde aan de hand van een geprojecteerde afbeelding. De focus ligt op de draadjes die de kantwerkster in haar handen houdt. Ragfijn. De witte en rode draden op de voorgrond zijn veel vager.

Weber zoomt makkelijk uit. We weten weinig over het leven van Vermeer, maar wel dat zijn buren jezuïet waren. De camera obscura kreeg Vermeer van deze buren. Zelf was hij protestant, maar weer getrouwd met een katholieke vrouw. De theorie van Weber gaat de richting op van de katholieke inspiratie van de protestantse Vermeer. Nu gaan we zijn schilderijen ineens anders zien. Kale muren, soberheid, de betekenis van de privé-woning, gevoegd bij de wetenschap dat Vermeer altijd geïnteresseerd was in de marktwaarde van zijn schilderijen, en dat hij een herberg in het centrum van Delft bezat: calvinist dus. Maar nu zien we allerlei details op zijn schilderijen, zoals een glazen bol aan het plafond, een typisch symbool van de jezuïeten.

Het interview (door kunstjournalist Rutger Pontzen) sluit af met iets wat je misschien wel het ultieme merkteken van het katholicisme kunt noemen, als je afgaat op de etymologie, kata holon, volgens het geheel:

'Er zijn veel slimme boeken geschreven over de mogelijke invloed van Plato en Descartes of Spinoza. Veel blijft los zand. Niet als je kijkt naar de buren, de jezuïeten. Dan geven het gebruik van licht, de camera obscura en bepaalde religieuze onderwerpen ineens een coherent beeld. Natuurlijk blijft het een theorie. Maar de dingen vallen wel mooi samen.'

Jazeker, het valt allemaal mooi samen, zeker voor de krantenlezer zoals ik. Weber heeft een boek geschreven, en er wordt verwezen naar een congres over Vermeer. Daarvoor heb ik even geen tijd. Ik wil hier in deze blog komen tot een punt, een punt dat ik al wel vermoed maar zelfs op dit moment nog niet precies in het vizier heb. Al voortbordurend hoop ik bij dat punt uit te komen.

Laat ik maar weer eens gebruik maken van het zijlicht, of in dit geval het licht van een vrouw, in die zin een zij-licht. Of in dit geval nog preciezer, het licht van mijn vrouw, die nu met corona in bed ligt, het zij-ligt dus. De zijdelingse invalshoek die ons schijnbaar wegleidt van ons onderwerp, maar ons precies daardoor er dichter bij kan brengen.

Inez is afkomstig uit Delft, en is nu een boek aan het schrijven over de huizen waarin ze in haar jeugd heeft gewoond. Ze is net als ik theoloog, en ook nog eens katholiek. Kun je dat zien op de manier waarop ze over haar onderwerp schrijft? Schijnbaar is het Vermeer-achtig, haar aandacht voor de huizen, voor het opgroeiende meisje, zij zelf als de vrouw in beeld waarbij de huizen haar achtergrond vormen. Haar gezin groeide op in relatieve armoede, in een tijd waarin Nederland bezig was zich te herstellen van de oorlog en groeide naar de grote welvaart van de jaren zeventig en later.

Inez gebruikt in haar weergave een zijlicht, en wel van de ontwerpers en instellingen die de woningbouw binnen de stedelijke omgeving moesten uitvoeren en integreren. Die mensen hadden bepaalde ideeën. Ze waren niet alleen technisch en commercieel geïnteresseerd, maar hadden ook sociale idealen. Verder zal ik niet teveel over dit boek verklappen, maar het moge duidelijk zijn dat je een verhaal kunt schrijven over de wederopbouw met aandacht voor het geheel, voor de gezinnen en individuen binnen hun sociale omgeving. De lezer ziet Delft veranderen in een 'aandachtskamer', waar de dingen kunnen worden gezien als allegorie. Goed, nog een weggevertje dan. Inez heeft in Delft op een jezuïetenschool gezeten en heeft als theoloog ook extra aandacht voor de religieuze en kerkelijke aspecten van haar onderwerp.

Tijd om met behulp van dit zijlicht (zij-ligt) tot mijn punt te komen. We zijn vaak gewend, zeker ook in Nederland, om alles te zien in het licht van het calvinisme. Het katholicisme is zo ongeveer de yin waar het calvinisme de yang is. Zo bewegen we ons in een ideologisch rembrandtiaans chiaroscuro waar we de dingen graag zo scherp mogelijk in het licht zetten. Met behulp van Vermeer, Vermeer zelf ditmaal als zijlicht, kun je een andere kijk op de dingen krijgen, op de manier waarop mensen in Nederland hebben geleefd en gedacht. Er komt meer kleur in, het wordt minder zwartwit. De dingen dringen zich minder op, waardoor we meer vrijheid voelen om de tijd te nemen, de tijd om nog eens rustig voor de zoveelste keer te kijken naar de dingen die niet in het centrum staan. De glazen bol, de vage draden.

Zo stel ik me ook het borduren voor. Je neemt de tijd (of je die nu hebt of niet). Je focust op een punt, maar ziet iets ontstaan waar de samenhang tussen al die punten je iets vertelt. Natuurlijk is dit ook maar weer een theorie. Zoals de glazen bol, morgen zie je er weer iets anders in.

Vermeer The Lace Maker De Kantwerkster Unfinished Needlepoint - Etsy  Nederland

De vlindertuin van Emmen

Het koningshuis heeft steeds minder nut. Het loopt zijn kilometer, schudt handjes en drukt zijn kus af op de hand van een vrouw. Het heeft z...