dinsdag 24 januari 2023

Geen ruimte, wel alle Tijd - Brodsky's Marmer

Eerst weer even terug naar onze formule: mijn overleden moeder hangt met vier borduurwerkjes bij ons aan de wc-muur. Ik gebruik deze formule voor overpeinzingen, en zoek daarbij contact met twee motieven. Allereerst de idee dat de grote wereldpolitiek iets te maken heeft met de kleine huiselijkheid. Zo kun je anders gaan kijken naar die huiselijkheid, bijvoorbeeld de schilderijen van Vermeer. Ten tweede zoek ik het contact met de dichters. Zo blijf ik in de buurt van de filosofie maar verkrijg ik meer vrijheid in mijn toon, het leven van alledag, wat de dag mij biedt, toch de kern van het genre blog.

Brodsky lees ik omdat hij voor mij laagdrempelig is. Hij brengt dingen mee waarin ik me heb verdiept, de wereld van de Sovjet-Unie, het Jodendom, de klassieken. Ik kan Brodsky gebruiken als venster waardoor licht wordt geworpen op mijn bagage.

Ik moet denken aan een Russisch boekje dat ik lang geleden cadeau kreeg van vriendin Manon, Tsjemodan ('Koffer') van Sergej Dovlatov. Joden, ballingen, dissidenten, ze hadden altijd een koffer klaarstaan met het hoognodige. Ze leefden altijd in het spelletje 'wat neem je mee naar een onbewoond eiland'. Dovlatov was bevriend met Brodsky, maar net als veel andere Russen moest Brodsky niet denken dat hij de enige was die verbannen werd uit de Sovjet-Unie. Tenminste, dat leid ik af uit een titel van Dovlatov die ik op internet zie: Niet alleen Brodsky. Ook Dovlatov dus, en vele anderen.

Een paar dagen geleden las ik het boek van vriend Evert van der Zweerde over Russische filosofie. Hij gaf een bepaalde draai aan mijn idee van de vluchtweg. Want daarover hebben we het als we het over de koffer van Dovlatov hebben, en trouwens ook over de wc (waarover zometeen meer, naar aanleiding van Brodsky; ik doe echt mijn best om de lijn vast te houden, maar moet ook denken aan de vlinders die me voordoen hoe ik moet fladderen). Evert schrijft: 'The more repressive and monologic a culture or regime, the greater the need for safety valves.' (p.113) Veiligheidskleppen heb je nodig om het regime in stand te houden. Maar die kleppen, zegt Evert, kunnen in verschillende contexten ook anders functioneren, subversief of onschuldig.

Opnieuw denk ik terug aan de gedachte bij Plato die ik aantrof in zijn Timaeus. Daar laat hij zijn personages zeggen dat je nog zo'n perfecte politieke orde kunt creëren, je moet die orde ook testen, door hem in beweging te brengen. Je hebt met andere woorden niet veel aan ideologie, ideeën of goede eigenschappen, wanneer je die niet omzet in levende praktijken. Daarmee test je de waarde ervan, je ziet wat ze waard zijn. Zo zou je dus ook naar die veiligheidskleppen kunnen kijken. Het zijn een soort experimenten waarin een regime kan uitvinden of het staande blijft in contact met het gewone, alledaagse leven.

Nu heb ik - toevallig of niet - het toneelstuk Mramor van Brodsky gelezen, en dat zou ik kunnen gebruiken om deze visie van Evert en mij op het kruipgat (veiligheidsklep, nooduitgang, vluchtweg) te testen. Brodsky is zich in 1982 bewust van zijn klassieke status als beroemd dichter. Drie jaar later maakt de echtgenote van Carel Willink, nadat ze met Brodsky in contact kwam, een buste van hem, elf jaar voor zijn overlijden. Dat maakt het in een klap ook begrijpelijk dat Brodsky, gearriveerd dichter in Amerika, behoefte heeft om contact met het leven te zoeken.

Je kunt je afvragen of Brodsky dan nog een Russisch dichter is, en of hij het überhaupt ooit is geweest. Hij staat bekend als een schrijver die jongleert met taal en ideeën, en was al vroeg bewonderaar van de Amerikaanse poëzie. Aan de andere kant moet je ook niet vergeten dat de Russen en later ook de Sovjets hun status als historische wereldmacht graag onderstreepten met neoclassicistische architectuur, eventueel - vergelijkbaar met Mussolini - in een modern jasje gestoken. Een bepaalde kant van de Russische esthetiek vind je dus in Brodsky weerspiegeld, alleen al in die titel Marmer.

Maar nu dan die wc. Het toneelstuk speelt zich af in een cel waar twee gevangenen voortdurend met elkaar kleppen. Voor een opvoering is het stuk dus niet erg geschikt, je kunt het beter lezen. Als je met twee gevangenen op cel zit, maak je alles van elkaar mee, ook de wc-gang. En belangrijker nog, je hebt alle tijd. Brodsky heeft dit als kampgevangene zelf meegemaakt, en het gaat denk ik niet te ver om het stuk te zien als poging contact te maken met zijn verleden, om er nu zelf als toeschouwer naar te kunnen kijken.

De gevangenen heten Publius en Tullius, en de gevangenis is een Toren in Rome. Het tijdsverschil dat ik in vorige alinea al signaleerde wordt dus op groteske wijze overdreven door het verleden uit te rekken naar het oude Rome, en de toekomst naar de futuristische high tech. Er zijn beeldschermen waarmee je van alles kunt bestellen en opnameapparaten. Maar dus ook een gewone wc. En de groteske taal die erbij hoort, in de zin waarin de Russische filosoof Michail Bachtin die opvatte. Door vooral de biologische functies van het lichaam in de taal te benadrukken creëer je een carnavaleske sfeer waarin het hogere van zijn verhevenheid wordt ontdaan en in contact wordt gebracht met het lagere. Platonist dus in de zin waarin ik dat zojuist heb uitgelegd, het in beweging brengen van zaken die wel waarde hebben maar die je pas kunt bewijzen als je ze in beweging brengt.

De twee mannen bedenken ineens dat ze ook bij elkaar in bed kunnen slapen, om ruimte te besparen. Maar hoeveel ruimte? Tien centimeter? Nee, wel vijftien, zegt Publius: 'Moet ik 'm tevoorschijn halen?' Het gesprek komt via de fallus in een vloeiende beweging op de anus:

PUBLIUS Ach, donder op jij ... Zo graag wou ik niet eens ... Geïrriteerd. De wereld eindigt niet bij jouw anus, hoor. Stel je voor, zeg... Toen wij in Libië gelegerd waren, kende ik een Arabier. Die mocht je voor een paar sestertiën in z'n neusgat naaien. Die was kennelijk ook kieskeurig, ging zuinig met de ruimte om. En als een klant klaarkwam, dan snoot ie z'n neus ... Hij is dan ook overleden aan een ontsteking van de bovenste luchtwegen. (p.109-111)

De formule is steeds dat de ruimtes heel klein worden gehouden maar daarbinnen gaan de bewegingen alle kanten op: fallus, anus, neusgat, wereld, dood. Misschien zit er politiek dynamiet in de basisoppositie die zo in de verbeelding van de lezer ontstaat. Terwijl wij bij Rusland denken aan ruimte en expansie van ruimte, zetten de gevangenen daar een ultieme reductie van de ruimte tegenover. Wat er dan ontstaat is een meditatie over de tijd, hier vaak met hoofdletter geschreven. Ze hebben geen ruimte maar wel alle tijd. Dat is het voordeel van levenslang.

Maar het verlangen wil altijd meer. Je wil niet alleen Tijd, je wil die Tijd ook voelen, het ritme ervan. Dat verklaart de obsessie met slaappillen van vooral Tullius. Hij wil experimenteren met de tijd. Waarom? Omdat hij langzamerhand het idee krijgt dat hij al dood is, dat er niets verandert. Op zich is dat niet erg, dood ga je toch. Maar er speelt iets mee van een verdubbeling, de tautologie. Waarom zou je je dood moeten voelen wanneer je eigenlijk al dood bent? Dat heeft iets overbodigs. Maar misschien wil je ook die overbodigheid nog voelen. Hoe dan ook, Tullius komt uit bij het experiment. Om te kunnen leven moet je dingen uitproberen, testen.

Tullius ontsnapt via de afvoerbuis. Dat krijgt hij voor elkaar door eerst allerlei bustes van klassieke schrijvers naar beneden te gooien. Daarmee worden de krokodillen en scherpe messen verpulverd die beneden ter verdediging liggen. Catullus, Vergilius en Lucretius worden zodoende door de stortbuis gegooid. Horatius en Ovidius niet. Die dichters hebben een speciale betekenis, ze vormen onderdeel van de gesprekken tussen Tullius en Publius. Tullius springt in de buis, ontsnapt, en keert korte tijd later weer terug naar de gevangenis.

Dat Ovidius niet wordt gegooid heeft absoluut te maken met de liefde van Brodsky voor deze Romeinse dichter. Ook Ovidius was verbannen, en ook Ovidius hechtte met zijn Metamorfosen aan het in beweging brengen van de dingen. Toch vindt er nog iets bijzonders plaats als Tullius (de intellectueel van het stel) het slot van Metamorfosen citeert:

    Ik heb een werk voltooid dat nooit door 's hemels ongenade

    of vuur vernield kan worden, noch door strijd of vraatzucht van de tijd.

    En overal op aarde, waar Romeinse macht zich uitgestrekt heeft,

    zal men mij lezen en ik zal door alle eeuwen heen in roem -

    als je de voorgevoelens van poëten mag geloven - blijven leven.

In deze laatste regel zaagt de dichter de tak door waarop hij zelf zit. Het draait nu niet meer om de roem van het gedicht maar om de twijfels en gevoelens van de dichter zelf. En die zit opgesloten in zijn cel, of is verbannen. Maar binnen de grenzen van zijn gedicht kan hij wel iets doen met de tijd, zegt Tullius. Je kunt de tijd of Tijd in het gedicht reorganiseren. Het wordt ritme, ervaarbaar.

Publius (een erg gewone naam bij de Romeinen) vindt het maar onzin, die klassieken kunnen hem gestolen worden. Maar, zegt Tullius, hij praat wel met de kanarie die in de cel de hele tijd zit te twieten. De zingende vogel moet gevoerd worden, dat is toch een teken van hoop.

Vervolgens gaan ze elkaar met zwaarden te lijf. Daarbij moet ik denken aan een verhaal van Dostojevski, over twee spoorwegbedienden die ergens in Siberië gestationeerd zijn. Het zijn vrienden, maar ze vervelen zich zo te pletter dat ze op een gegeven moment elkaar te lijf gaan. Maar het gevecht bij Brodsky kun je ook opvatten als een test. Ze willen weer voelen dat ze een lichaam hebben, en daarom moet er bloed vloeien. De twee spreken af elkaar niet te doden, maar te stoppen als het eerste bloed vloeit.

Publius is eigenlijk wel blij als hij aan zijn knie bloedt. Dat bewijst dat hij niet van marmer is.

Met dit toneelstuk heb ik het gevoel dat ik dichter bij de Russen kom. Misschien niet de Rus als ander, maar wel de Rus die relatief dichter bij me staat, de platonistische Rus, de menselijke Rus. Hij is apathisch, en moet op een of andere manier hoop houden. Daartoe blijft hij experimenteren, met kleine symbolen in de kleine ruimte. Hij zet een koffertje neer, of hangt een kanarietje in een kooitje. Niet per se als project, het is niet iedereen gegeven om te ontsnappen naar de vrije wereld of om de Nobelprijs te krijgen.

Een contragedachte ontleen ik aan weer een andere Russische filosoof, Michail Ryklin. Hij zag Bachtin als een schrijver in een gouden kooitje. Met zijn prachtige gedachten over het groteske lichaam verhulde de Sovjetcultuur dat de burgers geleidelijk waren veranderd in toeschouwers van gigantische dode lichamen, die onder het Siberische ijs worden geconserveerd. Hoop is wat je op je plaats houdt, en daarom moet je kiezen voor eerlijkheid, voor de waarheid, ook al verlies je daardoor alle hoop. Tegelijk verandert Ryklin, denk ik dan weer, de waarheid in een privilege dat intellectuelen kunnen zien, voorbij alle fake news. Intellectuelen blijven in zekere zin opgesloten met andere mensen, niet per se in een cel, maar wel in deze wereld, en zijn op elkaar aangewezen.

Nog even een terugkoppeling, zoals het hoort, naar mijn formule, de geborduurde vlinders. Ze hangen op de wc, waar het vaak stinkt en waar ik als het ware terugkruip naar mijn geboorte, naar mijn moeder. We zijn op weg, zoals ook de personages in Marmer opperen, naar een tijd waarin die geboorte gefilmd wordt en we toeschouwers kunnen worden van onze geboorte. Die filmpjes zijn niet per se filmpjes van onszelf. Als we die filmpjes zien, zien we iemand anders. We moeten proberen die beelden in beweging te krijgen met onze verbeelding.

Ik kijk naar mijn moeder, als ze aan het borduren is. Ze zoekt de kleine ruimte, de vierkante millimeter. Die vraagt alle aandacht. Je hebt even alle tijd, tijd zelfs voorbij je dood.

 https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/4/46/Joseph_Brodsky.jpg

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Symbolen in bloei

Geen idee of mijn moeder ooit in Paleis Het Loo geweest is. Ze las graag verhalen over koningshuizen en was op de hoogte van de complexe fam...